Artikel C 4

1. Bij de vaststelling van de pensioengrondslag krachtens artikel C 1 wordt, indien het betreft een pensioen, waarop recht bestaat uit hoofde van ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, dan wel ter zake van overlijden uit hoofde van verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, de militair geacht op niet minder bezoldiging aanspraak te hebben gehad dan op het voor bezoldiging per maand geldende minimum bedrag. 2. Bij de vaststelling van de pensioengrondslag krachtens artikel C 1 betreffende een pensioen, waarop recht bestaat uit hoofde van ziekten of gebreken dan wel ter zake van overlijden met betrekking tot een beroepsofficier, die als zodanig is benoemd in aansluiting aan zijn opleiding aan het Koninklijk instituut voor de marine of aan de Koninklijke militaire academie en die binnen het jaar na het tijdstip van ingang van de benoeming is ontslagen of overleden, wordt deze officier geacht eerst van bedoeld tijdstip af tot de krijgsmacht te hebben behoord. 3. Indien de pensioengrondslag van een uit hoofde van ziekten of gebreken ontslagen beroepsmilitair is beïnvloed door een op zijn inkomsten toegepaste vermindering wegens het nog niet bereikt hebben van een bepaalde leeftijd, wordt zijn pensioengrondslag met ingang van de eerste dag van de maand, waarin hij, ware hij niet ontslagen, aanspraak zou hebben kunnen maken op een verhoging van die inkomsten als gevolg van het bereiken van een hogere leeftijd, steeds nader vastgesteld met inachtneming van de inkomsten die hij genoten zou hebben indien hij in het grondslagjaar die hogere leeftijd zou hebben bereikt.

Artikel C 5

1. De pensioengrondslag, behorende bij een ontslag, dat is ingegaan voor 1 januari 1966, bedraagt niet minder dan het krachtens een vroegere militaire pensioenwet op het tijdstip van ingang van het ontslag geldende minimum bedrag. De pensioengrondslag, behorende bij een ontslag, dat is ingegaan na 31 december 1965 doch voor 1 januari 1968, bedraagt niet minder dan f 5528, die behorende bij een ontslag, dat is ingegaan na 31 december 1967, bedraagt niet minder dan f 6590. 2. De pensioengrondslag wordt zo nodig tot het naasthogere guldensbedrag afgerond.

Artikel C 6

Ingeval van overlijden van een militair wordt hij voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht te zijn ontslagen met ingang van de dag na die van zijn overlijden.

HOOFDSTUKD

Diensttijd

Artikel D 1

1. De voor pensioen geldige diensttijd is: a. de tijd voor 1 januari 1966 en na 31 december 1965: 1°. doorgebracht als beroepsmilitair, als «reservist onbepaald verband» of als «reservist kort verband»; 2°. doorgebracht als reservist in werkelijke dienst; 3°. doorgebracht als reservist niet in werkelijke dienst; 4°. doorgebracht als dienstplichtige in werkelijke dienst; b. de tijd na 31 december 1965, over welke aanspraak bestaat op wachtgeld, dat is toegekend uit hoofde van een ontslag als militair;