2. De reservist en de dienstplichtige, die recht hebben op een invaliditeitspensioen, hebben naast dat pensioen recht op een invaliditeitsverhoging, voor zover en zolang een invaliditeit met dienstverband aanwezig is. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de beroepsmilitair, die ondanks ongeschiktheid uit hoofde van ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, als zodanig in militaire dienst is gehandhaafd, onder pensioen, bedoeld in het eerste lid onder a, verstaan een zodanig gedeelte van dat pensioen, als evenredig is aan de verhouding, waarin de diensttijd, vervuld tot en met de laatste dag van het jaar, dat krachtens artikel F 7, derde lid, in aanmerking wordt genomen voor de volgens dat artikel vast te stellen berekeningsgrondslag, staat tot de totale diensttijd, waarnaar het pensioen is berekend. 4. Voor de beroepsmilitair, bedoeld in het vorige lid, bij wie op het tijdstip van ingang van zijn ontslag als zodanig een invaliditeit met dienstverband uit verschillende oorzaken aanwezig is, gelden het eerste en derde lid ten aanzien van elk van die invaliditejten.

Artikel E 8

1. De militair, die recht heeft op een pensioen ter zake van een invaliditeit met dienstverband, heeft behalve op dat pensioen recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging, indien die invaliditeit: a. bestaat uit het verlies van een der ledematen, b. bestaat uit een belangrijke misvorming van het gelaat, welke door hulpmiddelen niet voldoende is te verbergen, zodat hem de omgang met zijn medemensen ernstig wordt bemoeilijkt, c. ten minste 80 doch minder dan 100 percent bedraagt en daling van dit percentage beneden 80 voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht, d. bestaat uit onbruikbaarheid van een der ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen, e. bestaat uit een zodanige vermindering van de beweeglijkheid of bruikbaarheid van twee of meer ledematen, dat zijn toestand is gelijk te stellen met die, bedoeld onder d, f. bestaat uit een zodanige beperking van het gezichtsvermogen, dat het vermogen om zich zelfstandig te bewegen er ernstig door wordt getroffen, en de feiten of omstandigheden, welke oorzaak zijn van de invaliditeit, zich hebben voorgedaan tijdens de diensttijd, welke is geƫindigd door het ontslag ter zake waarvan bedoeld pensioen is toegekend. 2. Indien de gepensioneerde ter zake van invaliditeit met dienstverband uit dezelfde oorzaak in meer dan een der omstandigheden, bedoeld in het vorige lid, verkeert, kan hij, onverminderd het vierde lid, slechts aan een der omstandigheden recht op de bijzondere invaliditeitsverhoging ontlenen. 3. Voor een gepensioneerde, die ter zake van invaliditeit met dienstverband uit verschillende oorzaken recht heeft op twee bijzondere invaliditeitsverhogingen, als bedoeld in het eerste lid, bestaat verder geen recht op een zodanige verhoging. 4. Het recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging, als bedoeld in het eerste lid, bestaat niet of gaat verloren, indien de gepensioneerde recht heeft op een bijzondere invaliditeitsverhoging, als bedoeld in artikel E 9. 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt: a. onder ledematen begrepen handen of voeten; b. een naar aard met de bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in het eerste lid, overeenkomende verhoging van een pensioen, waarop krachtens een vroegere militaire pensioenwet recht bestaat, aangemerkt als een bijzondere invaliditeitsverhoging, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel E 9

1. De militair, die recht heeft op een pensioen ter zake van een invaliditeit met dienstverband, heeft behalve op dat pensioen recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging, indien de invaliditeit: