15. Bij een beslissing inzake toekennen of wijzigen van de invaliditeitsverhoging kunnen Wij een termijn bepalen, waarbinnen intrekking of verlaging niet zal kunnen plaatsvinden. 16. Wij kunnen onverminderd het vorige lid te allen tijde, nadat Onze Minister een nieuw onderzoek heeft doen instellen, een invaliditeitsverhoging ambtshalve wijzigen of intrekken. 17. In de gevallen, bedoeld in artikel V 4, eerste en tweede lid, wordt met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, de invaliditeitsverhoging verminderd met het bedrag van het gedeelte van het pensioen, toegekend krachtens een der in dat artikel genoemde pensioenwetten, dat geacht kan worden betrekking te hebben op de diensttijd, welke van de eerste dag van de maand, waarin de leeftijd van 65 jaar is bereikt, af naast de op het tijdstip van ingang van het ontslag aanwezige diensttijd mede in aanmerking is genomen voor de berekening van dat pensioen. Voorts kan toekenning, wijziging of intrekking van een invaliditeitsverhoging niet meer plaatsvinden met ingang van een dag na de laatste dag van de maand voorafgaande aan die, waarin de gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. 18. Indien in de gevallen, bedoeld in artikel E 7, derde en vierde lid, het totaal van het bedrag aan pensioen, aan invaliditeitsverhoging en aan tropenverhoging, bedoeld in artikel E 10, het bedrag van de hoogste pensioengrondslag overschrijdt, wordt het bedrag van de invaliditeitsverhoging verminderd met het bedrag der overschrijding of, indien meerdere invaliditeitsverhogingen zijn toegekend, wordt het bedrag van elke invaliditeitsverhoging verminderd met een zodanig gedeelte van het bedrag der overschrijding als evenredig is aan de verhouding, waarin het bedrag van de invaliditeitsverhoging staat tot het totaal van de bedragen van de invaliditeitsverhogingen. 19. Verhindert de gepensioneerde ten gevolge van onvolledige medewerking zonder dat daarvoor deugdelijke gronden aanwezig zijn, dat een onderzoek of voldoend onderzoek plaatsvindt, dan kunnen Wij bepalen, dat de invaliditeitsverhoging niet opnieuw wordt toegekend.

Artikel F 8

1. De bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 8, bedraagt 20 percent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel F 7. 2. Indien voor de gepensioneerde recht bestaat op een bijzondere invaliditeitsverhoging, krachtens artikel E 8, eerste lid onder d, e of f, wordt die verhoging toegekend of ingetrokken met overeenkomstige toepassing van artikel F 7.

Artikel F 9

1. De bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 9, bedraagt 40 percent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel F 7. 2. Indien voor de gepensioneerde recht bestaat op een bijzondere invaliditeitsverhoging, krachtens artikel E 9, eerste lid onder d, wordt die verhoging toegekend of ingetrokken met overeenkomstige toepassing van artikel F 7.

Artikel F 10

1. De tropenverhoging, bedoeld in artikel E 10, bedraagt 1 en 1/12 percent van de pensioengrondslag voor onderscheidenlijk elk jaar en elke maand van de tijd, bedoeld aan het slot van het eerste en derde lid van genoemd artikel en van de overschrijding, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, met dien verstande, dat de verhoging ten hoogste 10 percent van de pensioengrondslag bedraagt. 2. De diensttijd, waarover de tropenverhoging wordt berekend, wordt vastgesteld en afgerond als in artikel D 6 is aangegeven.