HOOFDSTUK VII

Bijzondere voorzieningen met betrekking tot de politiezorg

Artikel 25

1. Tot het tijdstip waarop het openbaar lichaam «Zuidelijke IJsselmeerpolders» ingevolge artikel 2, vierde lid, der Politiewet een eigen korps gemeentepolitie heeft, wordt de politietaak in het gebied van het openbaar lichaam uitgeoefend door de gemeentepolitie van Lelystad. 2. De Burgemeester van Lelystad en de Landdrost van het openbaar lichaam stellen elkaar bij voortduring op de hoogte van al hetgeen door de gemeentepolitie van Lelystad ter uitvoering van het gestelde in het eerste lid is of zal worden verricht. 3. De Burgemeester van Lelystad oefent zijn bevoegdheden ten aanzien van de gemeentepolitie, voor zover dit van invloed is op het verrichten van de politietaak in het gebied van het openbaar lichaam, uit in overeenstemming met de Landdrost.

HOOFDSTUK VIII

Voorzieningen in verband met de toepassing van enkele wetten

Artikel 26

Zij die op de dag, voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding dezer wet, ingeschreven zijn als leerling van een openbare lagere onderscheidenlijk kleuterschool, gevestigd in het gebied van het openbaar lichaam «Zuidelijke IJsselmeerpolders» of dat van de gemeente Dronten, worden van genoemde datum af tot die school toegelaten op dezelfde voorwaarden als voordien golden.

Artikel 27

1. Indien de datum van inwerkingtreding dezer wet op of na 1 maart valt, geldt voor de scholen, gevestigd in de nieuwe gemeente Lelystad, als het bedrag, bedoeld in artikel 55bis, eerste lid, der Lager-onderwijswet 1920, voor het jaar van inwerkingtreding het bedrag dat de Landdrost van het openbaar lichaam «Zuidelijke IJsselmeerpolders» ingevolge genoemd artikellid voor dat jaar heeft vastgesteld of krachtens het tweede lid geacht wordt te hebben vastgesteld. Indien de datum van inwerkingtreding vóór 1 maart ligt, geldt voor het jaar van inwerkingtreding het door de nieuwe gemeente Lelystad vastgestelde bedrag. 2. Voor zover op de datum van inwerkingtreding dezer wet de vaststelling, bedoeld in artikel 55ter, eerste lid, der Lager-onderwijswet 1920, voor de openbare lagere scholen en die, bedoeld in artikel 47, eerste lid, der Kleuteronderwijswet, voor de openbare kleuterscholen, gevestigd in het in artikel 2 van de onderhavige wet omschreven gebied, voor het aan die datum voorafgaande kalenderjaar nog niet heeft plaatsgehad, geschiedt zij door de Landdrost van het openbaar lichaam «Zuidelijke IJsselmeerpolders». 3. Voor zover op de datum van inwerkingtreding dezer wet de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 101 en 101 bis der Lager-onderwijswet 1920 onderscheidenlijk artikel 73 der Kleuteronderwijswet, toekomende aan de besturen van de bijzondere lagere onderscheidenlijk kleuterscholen, gevestigd in het in artikel 2 van de onderhavige wet omschreven gebied, over het aan die datum voorafgaande kalenderjaar nog niet zijn vastgesteld krachtens artikel 103, tweede lid, der Lager-onderwijswet 1920 onderscheidenlijk artikel 75, derde lid, der Kleuteronderwijswet, geschiedt deze vaststelling door de Landdrost van het openbaar lichaam «Zuidelijke IJsselmeerpolders» en voor rekening van het openbaar lichaam.