een stijgende tendens als gevolg van de vergrote mondiale vraag naar laagzwavelige olie. In de eerste maanden van dit jaar lag de zwavelpremie boven f 20,- per ton per procent zwavelgehalte. Mede door de recente ontwikkelingen in Iran die hebben geleid tot een verlaagd aanbod van olie welke tot nog toe slechts vervangen kon worden door olie met overwegend een hoger zwavelgehalte, is de zwavelpremie op dit hoge niveau gekomen. Bij verlaging of verhoging van de zwavelpremie zullen deze kostenconsequenties daarmee nagenoeg evenredig veranderen. 1

Uitgaande van een zwavelpremie van f 20,- en het geschatte verbruik van zware stookolie met meer dan 2 % zwavel valt aan te nemen dat de stookoliekosten als gevolg van dit besluit zullen stijgen met f 24 miljoen (op jaarbasis). Daarnaast nemen de elektriciteitsproduktiekosten in totaal metf 16 miljoen toe.

Het bedrijfsleven moet van het totaal ca. f 33 miljoen voor zijn rekening nemen.

Ad b. De koppeling van de aardgasprijzen aan de olieprijzen is vanuit energiepolitieke overwegingen gewenst. De aardgaskosten voor bedrijven zullen door het besluit stijgen met circa f 40 miljoen op jaarbasis.

Omdat de aardgasprijsstijging voor gezinnen en overheid met een vertraging tot stand komt, komt daar voor 1980 circa f 50 miljoen per jaar bij.

De elektriciteitsproduktiekosten nemen door deze aardgasprijsverhoging met circa f 18 miljoen toe.

De bedrijven zullen gezamenlijk door deze aardgas- en elektriciteitsprijsstijging circa f52 miljoen op jaarbasis meer moeten betalen.

De kosten ada en adb kunnen voor bedrijven, gezinnen en overheid tezamen vanaf 1980 circa f 148 miljoen per jaar belopen waarvan ten laste van het bedrijfsleven ± f 85 miljoen komt.

In samenwerking met mijn ambtgenoten van Economische Zaken en Financiën heb ik getracht een oplossing te vinden voor de diverse kosteneffecten die mede een gevolg zijn van het door de regering voorgestane beleid.

De regering streeft er immers naar de Nederlandse energieprijzen voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk in de pas te laten lopen met die in de ons omringende landen. Gelijktijdig met de invoering van dit besluit zullen daarom maatregelen aangekondigd worden welke leiden tot een beperking van de kostenconsequenties.

De verlaging van het zwavelgehalte in gasolie per 1 oktober 1980 zal naar de huidige inzichten en verwachtingen een produktiekostenstijging van ongeveerf 20 miljoen op jaarbasis betekenen.

Tegenover de hierboven genoemde kosten kunnen baten gesteld worden. Doordat de methoden om tot een economische waardering van schade door milieuverontreiniging te komen nog voor veel discussie vatbaar zijn en het onderhavige besluit een beperkte strekking heeft, is vooralsnog van een berekening van de baten afgezien. In het SC> 2 -beleidskaderplan dat thans wordt opgesteld zal nader worden ingegaan op de batenkant van beperking van luchtverontreiniging door SO 2 in het algemeen.

Toelichting op de artikelen

Artikel I

De gehaltegrenzen die in het gewijzigde eerste lid van artikel 1 zijn vermeld voor gasolie en lichte stookolie zijn reeds van kracht sedert 1 december 1975. Voordien, sedert 1 november 1974, gold een gehalte van 0,7 respectievelijk 0,9%. Aan de gehaltegrens voor zware stookolie en andere minerale oliën van 2,0% die in het gewijzigde eerste lid van artikel 1 is vermeld onder c, gingen gehaltegrenzen vooraf van 2,9% met ingang van 1 november 1974, 2,7% met ingang van 1 juli 1975 en 2,5% met ingang van 1 juli 1976.

De gehaltegrens voor andere brandstoffen (1,5%) is sedert 1 november 1974 ongewijzigd gebleven.

1 De zwavelpremie per 1 juli 1979 bedraagt f 22 - (Zesde wijziging Prijzenbeschikking aardolieprodukten 1979, Stcrt. 124).