dan ook niet duidelijk is waaruit de commissie de conclusie trekt, dat de vrachtopbrengsten niet voldoende zouden zijn om de normaal te achten kosten te dekken; dat, om op deze gronden de vergunning af te wijzen, omdat de commissie daarom ook vindt, dat het uit maatschappelijk oogpunt niet juist zou zijn een vergunning af te geven, dan toch wel blijkt, dat de commissie de economische situatie in zijn geheel laat spreken en er geen rekening mee houdt, dat er ook nog mensen zijn, die zichzelf willen opwerken en waarvoor deze economische situatie niet van toepassing is, doordat er in haar geval wel sprake is van voldoende werk voor de komende tijd; dat zij derhalve verzoekt het bovenstaande in overweging te nemen en haar alsnog vergunning te verlenen;

Overwegende dat J. Rougoor-Doeleman, handelende onder de naam Transportbedrijf F. W. J. Rougoor, op 29 augustus 1974 heeft verzocht haar een vergunning te verlenen voor het uitvoeren van ongeregeld vervoer met vrachtauto's tot een totaal laadvermogen van 10 ton;

dat de Commissie Vervoervergunningen deze aanvraag bij haarthans bestreden beschikking van 16 januari 1975 heeft afgewezen op grond van overwegingen, welke hierop neerkomen, dat niet aannemelijk is geworden, dat de te verwachten vrachtopbrengsten niet de kosten voor een bedrijf als dat van de appellante zullen kunnen dekken en uit dien hoofde de te verstrekken vervoeropdrachten geen reële vervoerbehoefte als bedoeld in richtlijn II.C.4 vertegenwoordigen;

dat in de afgelopen jaren op de landelijke vervoermarkt een gedurig onevenwichtiger verhouding tussen het totaal vergunde laadvermogen en de totale behoefte aan vervoergelegenheid viel waar te nemen;

dat deze situatie in het ongeregeld vervoer thans van dien aard is, dat uitbreiding van het totaal vergunde laadvermogen slechts kan worden gegeven, indien het algemeen vervoerbelang zich daartegen in verband met het streven om de vervoermarkt zo gezond mogelijk te houden in bijzondere gevallen niet verzet;

dat op grond van de ambtsberichten moet worden aangenomen, dat de verhouding tussen kosten en opbrengsten in het bedrijf van appellante in het jaar 1976 redelijk gunstig was, zulks bij een laadvermogen van 25 ton;

dat, aangezien kan worden verwacht, dat de appellante van evengenoemd ten tijde van de aanvraag reeds in gebruik genomen laadvermogen zonder benadeling van andere op de vervoermarkt optredende vervoerondernemers een blijvend intensief en redelijk winstgevend gebruik zal maken, zich een bijzonder geval als evenbedoeld voordoet;

dat onder deze omstandigheden dan ook termen aanwezig zijn het verzoek in even bedoelde zin alsnog in te willigen;

dat de bestreden beschikking mitsdien niet kan worden gehandhaafd;

Gezien de Wet Autovervoer Goederen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Met vernietiging van de beschikking van de Commissie Vervoervergunningen van 16januari 1975, nr. GGI. 4848-0.21.414, overeenkomstig het gewijzigde verzoek van de appellante, aan J. Rougoor-Doeleman, handelende onder de naam Transportbedrijf F. W. J. Rougoorte Zutphen vergunning te verlenen voor het uitvoeren van ongeregeld vervoer met vrachtauto's met een laadvermogen van ten hoogste 25 ton.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit.».

Tegen het advies en het vorenweergegeven ontwerp-besluit zijn bedenkingen gerezen.

Dit heeft er toe geleid dat op 25 juli 1978 tot de Raad van State, Afdeling voor de geschillen van bestuur, het volgende schrijven is gericht: