464

Besluit van 9 augustus 1979 met betrekking tot een verzoek van de raad van de gemeentelijke universiteitte Amsterdam om voor de subfaculteit der geologie en geofysica te mogen afwijken van het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de Wet universitaire bestuurshervorming 1970

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze minister van onderwijs en wetenschappen van 2 augustus 1979, nr. 348943, Stafdirectie Juridische zaken Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek;

Gelezen de brief van het college van bestuur van de gemeentelijke universiteitte Amsterdam van 25 mei 1979, nr. 277514, waaruit blijkt, dat de raad van die universiteit, op voorstel van de raad van de subfaculteit der geologie en geofysica, gedaan door tussenkomst van de raad van de faculteit der wiskunde en natuurwetenschappen, heeft besloten om op grond van het bepaalde in artikel 55 van de Wet universitaire bestuurshervorming 1970 Ons te verzoeken machtiging te verlenen om met betrekking tot de bestuursorganisatie van de subfaculteit der geologie en geofysica af te wijken van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van die wet;

Overwegende dat artikel 9, tweede lid, van evengenoemde wet onder meer bepaalt dat de faculteitsraad de voorzitter van het bestuur van de faculteit kiest uit de gewone hoogleraren en lectoren en dat deze de titel van dekaan van de faculteit draagt;

dat het vorenstaande op grond van het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van deze wet mede geldt voor de subfaculteit;

dat blijkens vorengenoemde brief van het college van bestuur wordt verzocht machtiging te verlenen om te mogen afwijken van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, in dier voege dat naast de gewone hoogleraren en lectoren ook de wetenschappelijke medewerkers in vaste dienst kunnen worden gekozen tot dekaan van de subfaculteit;

dat in het verleden reeds machtigingen tot een experiment als in het onderhavige verzoek bedoeld, zijn verleend onder meer aan de raad van de subfaculteit der psychologie van de rijksuniversiteit te Groningen (Ons besluit van 17 januari 1977, Stb. 36) en aan de raad van de subfaculteit der sociologie, culturele anthropologie en niet-westerse sociologie van de gemeentelijke universiteit te Amsterdam (Ons besluit van 22 juni 1977, Stb. 401 );

dat er slechts aanleiding is om ten aanzien van het onderhavige verzoek machtiging te verlenen, indien eerder bedoelde experimenten niet een goed inzicht hebben gegeven in de met betrekking tot op dit onderdeel binnen de faculteit of subfaculteit mogelijke bestuursstructuren, dat echter een zodanig inzicht wel uit die experimenten is verkregen; dat om deze reden thans geen behoefte bestaat aan nieuwe, gelijksoortige experimenten;

dat mitsdien het verzoek moet worden afgewezen;

Gelet op artikel 55 van de Wet universitaire bestuurshervorming 1970; Gezien het advies van de Academische Raad van 2 juli 1979, A.R.-1335;