2. Zij worden onderscheiden in: a. particuliere beveiligingsbedrijven: ondernemingen die beroepsmatig de in het eerste lid genoemde werkzaamheden, doch andere dan genoemd onder d, verrichten ten behoeve van derden en daarbij in hoofdzaak gebruik maken van mankracht; b. particuliere bedrijfsbeveiligingsdiensten: door ondernemingen in het leven geroepen organisaties, die de in het eerste lid genoemde werkzaamheden ten behoeve van het eigen bedrijf of de onderneming verrichten: c. particuliere alarmcentrales: ondernemingen die beroepsmatig ten behoeve van derden de in het eerste lid genoemde werkzaamheden verrichten, met gebruikmaking van detectoren welke hun bevindingen langs telecommunicatieverbindingen doorgeven aan één of meer centrale punten, waar die bevindingen worden geregistreerd en op hun waarde geschat en van waaruit assistentie wordt gevraagd aan de politie en eventueel aan andere overheids- of particuliere instanties; d. particuliere geld- en waardetransportbedrijven: ondernemingen die beroepsmatig ten behoeve van derden geld en grote waarden in beperkte omvang vervoeren; e. overige particuliere beveiligingsorganisaties.

Artikel 18

1. Onze Minister van Justitie kan particuliere beveiligingsorganisaties toelaten tot het functioneren in een of meer van de categorieën, genoemd in artikel 17, tweede lid. In de toelating worden de duur waarvoor de toelating wordt verleend, en het territoir waarbinnen de organisatie haar werkzaamheden verricht, omschreven. 2. Onze Minister van Justitie stelt algemene vereisten voor toelating vast. Deze zijn tevens als algemene voorschriften aan een toelating verbonden. Zij worden openbaar gemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant en kunnen betreffen: a. de door de particuliere beveiligingsorganisatie te verrichten werkzaamheden; b. de wijze waarop die werkzaamheden worden verricht; c. het optreden van de organisatie naar buiten en de presentatie; d. de financiële grondslagen van de organisatie; e. de geschiktheid, bekwaamheid en betrouwbaarheid van de leiding en het personeel van de organisatie; f. de leeftijd, zowel van de leiding van de organisatie als van haar personeel; g. het dragen van een uniform door personeelsleden van de organisatie; h. het legitimatiebewijs; i. verslaglegging door de organisatie; j. andere onderwerpen die de kwaliteit en het functioneren van de organisatie raken. 3. Bij de beslissing omtrent de toelating wordt voorts gelet op: a. de bekwaamheid en geschiktheid van de leiding van de organisatie en van haar personeel; b. de opzet van de organisatie; c. de controle op het personeel door de organisatie; d. het gebouw en de inrichting van het gebouw waarin de organisatie gevestigd is; e. het materieel waarvan de organisatie bij de uitvoering van haar werkzaamheden gebruik maakt; f. de wijze van verslaglegging van de werkzaamheden van de organisatie; g. het bestaan van waarborgen voor een goed samenspel met overheidsinstellingen; h. de controle op het vervuld zijn of de naleving van de gestelde voorschriften door de organisatie;