3. Het pensioen en de daarbij behorende overgangstoeslag worden als een eenheid beschouwd, waarop de op het pensioen betrekking hebbende wettelijke bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn, met uitzondering van artikel 105 en van hoofdstuk 17. ArtikeM27. 1. Op schriftelijk verzoek van de weduwe, die aantoont, dat een rente of uitkering als bedoeld in artikel 19, onder 2e, der Ongevallenwet 1921, artikel 40, onder 2e der Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk artikel 2, tweede lid, der Zeeongevallenwet 1919 dan wel een zodanige uitkering krachtens de liquiditeitswet ongevallenwetten, daaronder begrepen de daarop verleende toe- en bijslagen anders dan ingevolge de Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet Ongevallenrentetrekkers, is beperkt uit hoofde van haar recht op algemeen weduwenpensioen als bedoeld in de Algemene Weduwen- en Wezenwet, wordt het bedrag van die beperking in mindering gebracht op het inbouwbedrag bedoeld in artikel 97. 2. Indien op de dag waarop het verzoek, bedoeld in het vorige lid, bij Onze Minister is ingekomen, meer dan een jaar is verstreken nadat de omstandigheid, bedoeld in het vorige lid, is opgetreden, gaat de in dat lid bedoelde vermindering niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het verzoek werd ingediend.

Bepalingen van administratieve aard

Betaling AOW/AWW-premie (behoort bij hoofdstuk 18)

Artikel 128. De rechthebbende op een pensioen, die krachtens artikel 6 van de derde afdeling van de Pensioenmaatregelen 1963 op de dag voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een vergoeding geniet ter zake van de premie die van dat pensioen wordt geheven ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, met uitzondering van degene op wie artikel 108 toepassing vindt, heeft recht op een vergoeding ter zake van die premie. Deze vergoeding beloopt een zodanig gedeelte van bedoelde premie als wordt aangegeven door een breuk, waarvan de teller is 7,1 en de noemer 10,2 is.

Beroep en herziening

Artikel 129. In afwijking van artikel 122 is herziening van een in dat artikel bedoelde beslissing, die genomen is met toepassing van de in de artikelen 35 en 80 genoemde wetten niet meer mogelijk nadat vijf jaren zijn verstreken sinds het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

VIJFDE AFDELING

LEDEN VAN GEDEPUTEERDE STATEN EN WETHOUDERS

Hoofdstuk 20. Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen

Artikel 130.1 . De bepalingen van deze afdeling gelden tevens ten aanzien van de gemeentebesturen met dien verstande dat met uitzondering van de artikelen 153 en 161 wordt gelezen voor: a. lid van gedeputeerde staten: wethouder; b. provincie: gemeente; c. provinciale staten: de raad; d. gedeputeerde staten: burgemeester en wethouders. 2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde wordt verstaan onder: a. gewezen lid van gedeputeerde staten: hij die uit hoofde van een ontslag uitzicht op pensioen heeft; b. gepensioneerd lid van gedeputeerde staten: hij die uit hoofde van een ontslag recht heeft op pensioen; c. wedde: wedde inclusief vakantie-uitkering.

Hoofdstuk 21. De uitkering

Het recht op uitkering

Artikel 131. 1. Aan hem, die ophoudt lid van gedeputeerde staten te zijn kan, tenzij hij zonder onderbreking weder als zodanig optreedt, met ingang van de dag van aftreding, voor zover hij alsdan niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, ten laste van de provincie waarin hij als zodanig optrad, bij verordening recht op een uitkering worden verleend op de voet van de volgende artikelen. In deze verordening wordt het recht op voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 132a, opgenomen. 2. In de verordening, bedoeld in het eerste lid, kunnen met betrekking tot het recht op uitkering beperkende bepalingen worden gesteld.

Duur van de uitkering

Artikel 132. 1. De uitkering kan worden toegekend voor een periode gelijk aan het tijdvak waarin belanghebbende laatstelijk zonder wezenlijke onderbreking lid van gedeputeerde staten is geweest tot een maximum van zes jaren, met dien verstande, dat kan worden bepaald, dat de uitkering ten minste voor de duur van twee jaren wordt toegekend. In de verordening, bedoeld in artikel 131, eerste lid, kunnen provinciale staten bepalen, dat, indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als lid van gedeputeerde staten de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij ten minste 10 jaren zonder wezenlijke onderbreking lid van gedeputeerde staten is geweest, zijn uitkering wordt voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar be-