526

Besluit van 6 september 1979 tot vernietiging van besluiten van burgemeester en wethouders en van de raad van Boxtel betreffende het weigeren van bouwvergunning

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 13 juni 1979, no. 0612926, Centrale Afdeling Juridische Zaken en van Binnenlandse Zaken van 27 juni 1979, no. B79/1816, Directie Binnenlands Bestuur, Afdeling Wetgeving en Bestuurszaken, betreffende:

1. het besluit van burgemeester en wethouders van Boxtel van 3 december 1973, waarbij aan C. de Kort te Berkel-Enschot vergunning is geweigerd voor de bouw van een varkensstal op het perceel kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie L, no. 369; 2. het besluit van de raad van Boxtel van 28 februari 1974, waarbij het tegen onder 1 bedoeld besluit ingestelde beroep ongegrond is verklaard;

Overwegende, dat ingevolge het bepaalde in artikel 48, eerste lid, onder a en b, van de Woningwet bouwvergunning alleen mag worden geweigerd, indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zou voldoen aan de bouwverordening respectievelijk in strijd zou zijn met een bestemmingsplan;

dat voorts ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Boxtel het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk zodanig moeten zijn, dat het bouwwerk zowel op zichzelf als in verband met de bestaande omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan voldoet aan redelijke eisen van welstand;

dat het onderwerpelijke perceel bij het ter plaatse geldende uitbreidingsplan in hoofdzaak «Landelijk Gebied» van de gemeente Boxtel, welk plan op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting wordt geacht een bestemmingsplan te zijn in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is aangewezen voor «Landelijk Gebied I»;

dat ingevolge de bij het plan behorende voorschriften op grond met deze bestemming, onder nader omschreven voorwaarde woningen en andere gebouwen uitsluitend ten behoeve van een landbouwbedrijf mogen worden opgericht;

dat burgemeester en wethouders bij hun bovenvermeld besluit de vergunning hebben geweigerd met name op grond van de overwegingen, dat het naar hun oordeel onaannemelijk moet worden geacht dat het bouwwerk waarvoor vergunning is gevraagd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf zal worden opgericht en dat bovendien het op te richten bouwwerk in strijd met artikel 34 van de bouwverordening niet zou voldoen aan redelijke eisen van welstand;

dat de raad het tegen genoemd besluit van burgemeester en wethouders ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard;

dat het bouwplan blijkens de bouwtekening voorziet in de oprichting van een mestvarkensstal met een inhoud van ± 1432 m 3 , welke plaats biedt aan 600 varkens en dat voorts uit een ter zake ingesteld onderzoek is gebleken dat de aanvrager over 4 ha landbouwgrond in pacht zal kunnen beschikken;

dat, deze omstandigheden in aanmerking genomen, het door de aanvragerte stichten bedrijf als een landbouwbedrijf in de zin van hetter plaatse geldende bestemmingsplan moet worden aangemerkt en dat het bouwplan derhalve in dit opzicht aan de voorschriften van dit plan voldoet;