557

Wet van 13 september 1979, houdende wijziging van de wetgeving met betrekking tot de omroep

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een verbetering aan te brengen in het systeem voor de meting van de aanhang van de omroeporganisaties, zoals dat in de Omroepwet is vastgelegd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Omroepwet (Stb. 1967,176) 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 13, tweede lid, onder 6e, 7e en 8e, wordt gelezen:

6e. Zij moeten zowel blijkens de statuten als wat de feitelijke werkzaamheden aangaat niet gericht zijn op het aan hun leden of contribuanten verstrekken van op geld waardeerbare voordelen.

7e. Zij moeten een bijdrage heffen van hun leden of contribuanten; het minimumbedrag van deze bijdrage wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande, dat dit minimum niet lager kan worden gesteld dan tien gulden per jaar, of, indien in het lidmaatschap of de contributie de verstrekking van een programmablad is begrepen, niet lager dan dertig gulden per jaar.

8e. Zij moeten ten genoegen van Onze Minister aantonen dat zij ten minste 150 000 leden of contribuanten hebben, die ten minste achttien jaar oud zijn, in Nederland woonplaats hebben en de in de voorgaande alinea bedoelde bijdrage hebben voldaan. Daarbij worden niet meegeteld degenen in wier bijdrage de verstrekking van een programmablad is begrepen en die uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven niet als lid of contribuant van de organisatie te willen worden meegeteld. Onze Minister kan ter zake nadere regelen vaststellen. Van hen in wier lidmaatschap of contributie niet de verstrekking van een programmablad is begrepen en voor wie de bijdrage door een derde is voldaan, worden uitsluitend meegeteld degenen die de wens daartoe uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven. Onze Minister kan terzake nadere regelen vaststellen.

B

In het derde lid van artikel 13 wordt in plaats van «gedurende het jaar, bedoeld in artikel 28» gelezen: gedurende de eerste achttien maanden van de periode bedoeld in artikel 28.