c

Artikel 14, tweede lid, wordt gelezen:

2. Onder aspirant-omroeporganisaties worden verstaan instellingen die voldoen aan de in het tweede lid van het vorige artikel onder 1e tot en met 7e gestelde eisen, en die ten genoegen van Onze Minister aantonen dat zij ten minste 60 000 leden of contribuanten hebben als bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel onder 8e

D

In het vierde lid van artikel 26 wordt in plaats van «het tweede lid» gelezen: het derde lid.

E

Het tweede lid van artikel 27 wordt gelezen:

2. De omroeporganisaties worden voor de verdeling van de zendtijd onderscheiden in:

1e. omroeporganisaties A, die ten genoegen van Onze Minister hebben aangetoond dat zij ten minste 450 000 leden of contribuanten hebben als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder 8e;

2e. omroeporganisaties B, die ten genoegen van Onze Minister hebben aangetoond dat zij ten minste 300 000 doch minder dan 450 000 leden of contribuanten hebben als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder 8e;

3e. omroeporganisaties C, die ten genoegen van Onze Minister hebben aangetoond dat zij ten minste 150 000 doch minder dan 300 000 leden of contribuanten hebben als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder 8e.

F

Artikel 28 wordt gelezen:

Aan aspirant-omroeporganisaties wordt voor de duur van drie jaren, gerekend van de dag waarop de eerste toewijzing van zendtijd in werking treedt, een zendtijd toegewezen van drie uren per week voor de radio of één uur per week voor de televisie, of beide.

G

Artikel 31 vervalt.

H

In artikel 47, derde lid, onder 5e, wordt in plaats van «voor derden» gelezen: door derden.

Van artikel 61 vervalt het tweede lid. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot het tweede en derde lid.

ARTIKEL II

Het derde lid van artikel III van de Wet van 1 september 1978, Stb. 665, wordt gelezen:

3. Indien op het moment van in werking treden van de desbetreffende bepalingen van deze wet aan een aspirant-omroeporganisatie zendtijd is toegewezen, wordt deze geacht te zijn toegewezen voorde duur van driejaren.