Artikel 11. 1. De gepensioneerde, die buiten Nederland woonachtig is, is gehouden telkens wanneer hij betaling wenst, een door hem persoonlijk ondertekend verzoek om betaling, voorzien van de datum waarop hij het verzoek toezendt, aan de Minister van Binnenlandse Zaken te doen toekomen. Wijzigingen in zijn burgerlijke staat moeten daarin uitdrukkelijk worden medegedeeld. Na de ontvangst van het v erzoek wordt het pensioen betaalbaar gesteld tot en met de maand waarin het verzoek gedateerd en verzonden is. 2. De betaling geschiedt door overmaking op de postrekening van een in Nederland gevestigde gemachtigde. Ten minste éénmaal per jaar moet door de gepensioneerde een bewijs van in leven zijn worden ingezonden, afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Artikel 12. De gepensioneerde is gehouden van iedere wijziging van zijn adres en van zijn burgerlijke staatterstond mededeling te doen aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken. Artikel 13. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan nadere voorschriften geven ter uitvoering van deze paragraaf.

Paragraaf 5. Slotbepaling

Artikel 14. 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst. 2. Paragraaf 3 werkt terug tot 1 januari 1966.