b. vertegenwoordigers van het overige tijdelijk wetenschappelijk personeel, het niet-wetenschappelijk personeel, de student-assistenten en de studenten van de vakgroep, met dien verstande dat de gekozen leden niet méér in getal zijn dan de vaste leden;

dat, gelet op de bewoordingen van artikel 55 van de wet in verband met artikel 17, op de ratio van de totstandkoming van laatstgenoemd artikel en op de bij het wetsontwerp behorende toelichting betreffende artikel 55 moet worden aangenomen, dat artikel 55 is bedoeld voor bijzondere gevallen, waarin de wettelijke structuur als te eng wordt ervaren en dat dan ook, mede gelet op de belangen, welke met de in artikel 17, derde lid, gegeven waarborg zijn gemoeid, hiervan slechts onder bijzondere omstandigheden, door de betrokken (sub)faculteitsraden aannemelijk te maken, kan worden afgeweken;

dat de gekozen opzet niet waarborgt, dat het wetenschappelijk personeel in vaste dienst de meerderheid vormt van het bestuur van de vakgroep, zodat afbreuk wordt gedaan aan een van de uitgangspunten van de wet;

dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat bij de regeling van de samenstelling van het bestuur van de vakgroep op de voorgestelde wijze een gelijkwaardige waarborg is gegeven, dat het wetenschappelijk personeel in vaste dienst zijn uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de handhaving van het niveau van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek tot gelding kan brengen;

dat het niet aannemelijk is gemaakt, dat zodanige bijzondere structurele verhoudingen binnen de vakgroepen der subfaculteit bestaan, dat een regeling, die in overeenstemming is met artikel 17, derde lid, van de wet, op onaanvaardbare wijze afbreuk zou doen aan de twee andere doeleinden van de wet;

dat het onderwerpelijke voorstel derhalve in strijd is met de strekking van de wét;

Gelet op artikel 55 van de Wet universitaire bestuurshervorming 1970;

Gezien het advies van de Academische Raad van 30 mei 1975, A.R.-1115;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Het verzoek, vervat in de brief van het college van bestuur van de rijksuniversiteit te Leiden van 24 juli 1978, nr. 2059-I BJZ, om voor de subfaculteit der psychologie te mogen afwijken van het bepaalde in artikel 17, derde lid, van de Wet universitaire bestuurshervorming 1970, wordt afgewezen.

Onze minister van onderwijs en wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad wordt geplaatst.

Soestdijk, 17 oktober 1979

Juliana

De minister van onderwijs en wetenschappen, A. Pais

Uitgegeven de achtste november 1979

De Minister van Justitie, J. de Ruiter