Informatie over gegevens in interne documenten moet in geobjectiveerde vorm geschieden.

Deze verplichting heeft uitsluitend betrekking op stukken, die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en bij toepassing van artikel 1 van de wet. Volgens artikel 1 van de wet moeten feitelijke gegevens, prognoses en beleidsalternatieven om voor informatieverstrekking naar buiten vatbaar te zijn, gereed zijn en in zoverre volledig dat zij geen vertekend beeld geven van de situatie.

Prognoses moeten dus redelijk betrouwbaar zijn en beleidsalternatieven voldoende doordacht en zonder duidelijke hiaten. Dit betekent, dat de fase van besluitvorming over een aangelegenheid mede bepalend kan zijn bij de beantwoording van de vraag, of feitelijke gegevens, prognoses en beleidsalternatieven voor informatieverstrekking vatbaar zijn. Bij prognoses moet vooral worden gedacht aan cijfermatige uitkomsten van objectieve berekeningen uit statistisch materiaal. Deze prognoses dienen wel te worden onderscheiden van persoonlijke beleidsopvattingen met toekomstgerichtheid, die ook wel eens als prognoses worden aangeduid. Voor wat betreft persoonlijke beleidsopvattingen van bewindslieden en ambtenaren schrijft artikel 1 van de wet voor dat deze niet voor informatieverstrekking naar buiten vatbaar zijn. Dit geldt ook voor opvattingen van ministeriële en ambtelijke colleges, bij voorbeeld voor adviezen van de Centraal Economische Commissie en andere dergelijke commissies.

Het derde lid van artikel 5 van het besluit geeft uitdrukking aan hetgeen artikel 1 van de wet beoogt. Als uit interne documenten afgeronde feitelijke gegevens, prognoses en beleidsalternatieven voor informatieverstrekking naar buiten vatbaar zijn, moet dat «geobjectiveerd» geschieden. De betekenis van het woord «geobjectiveerd» is deze, dat de gegevens niet herleidbaar moeten zijn tot bepaalde personen, ook niet tot bepaalde ministers of ambtenaren, die samen een commissie vormen. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsontwerp is voor «geobjectiveerd» ook de term «gedepersonifieerd» gebruikt. Met «objectiveren» is hier juist niet bedoeld dat de gegevens «objectief» zouden moeten zijn in de zin van «boven alle subjectief oordeel verheven», gesteld al dat zoiets mogelijk zou zijn.

Ter voorkoming van misverstand zij hieraan toegevoegd dat bij toepassing van artikel 2 van de wet - met inachtneming van enige waarborgen - van de verplichting ex artikel 5, derde lid van het besluit kan worden afgeweken.

Artikel 6. Bij een verzoek om informatie moet het overheidsorgaan, bij het kiezen tussen de vormen, waarin de informatie zal worden verstrekt, rekening houden met twee factoren: de voorkeur van de verzoeker en de noodzaak van een vlotte voortgang der werkzaamheden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de organisatie die de informatie uit hoofde van artikel 1 van de wet verschaft, ook qua personeelsbezetting, behoorlijk voor haar taak is geëquipeerd. Ook dan kan de voorkeur van de verzoeker echter uitgaan naar een informatievorm, die de vlotte voortgang der werkzaamheden aldaar zou schaden. Zo kan het geven van afschriften en het verlenen van inzage van stukken, die in dossiers zijn opgeborgen een moeilijke en tijdrovende aangelegenheid zijn. Veelal bevinden zich daaronder ook stukken, opgesteld voor intern beraad. Daarop zijn niet alleen de algemene uitzonderingsgronden van artikel 4 van de wet van toepassing maar ook de bijzondere van artikel 1, tweede lid dezer wet. De inhoud van zulke documenten moet dan volgens de criteria van beide artikelen worden geschift. Mondelinge of schriftelijke inlichtingen daarentegen kunnen in vele gevallen snel en gemakkelijk worden verschaft.

De aard en de mate van toegankelijkheid van de gegevens, die bij een organisatie zijn opgeslagen, zijn ook van invloed op de vraag of een bepaalde vorm van informatieverschaffing de vlotte voortgang der werkzaamheden al dan niet zou schaden.