2. Voor zover in de bezoldiging een vergoeding moet worden begrepen wegens onregelmatige dienst, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden. 3. Indien in deze bezoldiging of deze vakantietoelage, anders dan ten gevolge van het verwerven van salarisanciƫnniteit, wijziging zou zijn gekomen, wanneer de belanghebbende op die bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, zal van de dag van inwerkingtreding van die wijziging af het aldus gewijzigd bedrag als laatstelijk genoten wedde gelden. 4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de gemeente lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van de belanghebbende worden herzien. 5. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van het hiervoren bepaalde ten gunste van de belanghebbende afwijken.

Inschrijvingsplicht

Artikel 5. 1. Zolang de belanghebbende de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het Gewestelijk Arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven uiterlijk op de eerste werkdag volgende op die waarop het ontslag ingaat. 2. Onze Minister kan bepalen, dat de in het vorige lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde belanghebbenden of groepen van belanghebbenden.

Recht op uitkering

Artikel 6. 1. De belanghebbende heeft met ingang van de dag waarop zijn ontslag ingaat, ten laste van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting recht op een uitkering: a. op de voet van artikel 7 indien hij een diensttijd heeft van ten minste drie jaren; b. op de voet van artikel 13 indien hij geen diensttijd heeft van ten minste drie jaren, doch in de periode van twaalf maanden, onmiddellijk voorafgaand aan zijn ontslag, ten minste 65 dagen binnen het Rijk in dienstbetrekking werkzaam is geweest, tenzij recht bestaat op uitkering als bedoeld in artikel 13, eerste lid, laatste volzin. 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, onder b, heeft een belanghebbende, die in de periode van zes weken onmiddellijk voorafgaand aan zijn ontslag, op ten minste 30 dagen heeft gewerkt, eveneens recht op uitkering als bedoeld in het vorige lid onder b. 3. Met dagen bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld dagen, waarover de belanghebbende zonder te werken loon heeft ontvangen. 4. Indien in een geval als bedoeld in het eerste lid, onder b, het ontslag ingaat binnen twaalf maanden na een periode waarin de belanghebbende ten gevolge van arbeidsongeschiktheid of militaire dienst verhinderd was arbeid te verrichten, wordt de periode van twaalf maanden verlengd met de duur van de periode van de bedoelde verhindering. 5. Geen recht op uitkering bestaat: a. indien de belanghebbende ter zake van het ontslag recht heeft op pensioen; b. indien de belanghebbende op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; c. voor de belanghebbende, die de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.