Artikel 11

1. Indien het vermogen meer bedraagt dan het ingevolge artikel 9 vrij te laten vermogen, wordt de bijstand verleend in de vorm van een rentedragende lening, voorzover verdere bezwaring of tegeldemaking van dit vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd. 2. Tot meerdere waarborg van de nakoming van de aan de geldlening verbonden verplichtingen wordt zekerheid gesteld. Bij aanwezigheid van onroerend goed dient zoveel mogelijk hypothecaire zekerheid te worden gesteld. De aan het stellen van zekerheid verbonden kosten komen ten laste van de zelfstandige. 3. Bij terugbetaling van de geldlening is rente verschuldigd van 8% per jaar, berekend over de stand van de geldlening op 1 januari van elk jaar. 4. De op grond van het eerste lid verleende bijstand is, onverminderd het bepaalde in de artikelen 58 en 59 van de Algemene Bijstandswet, terstond opeisbaar indien de zelfstandige: a. in zodanige omstandigheden komt te verkeren dat hij redelijkerwijze in staat is het bedrag van de verleende bijstand terug te betalen; b. zijn bedrijf of beroep niet langer uitoefent. 5. Indien het bedrijf of beroep wordt voortgezet na het bereiken van de vijfenzestig-jarige leeftijd van de zelfstandige, dient op dat moment met de terugbetaling van de op grond van het eerste lid verleende bijstand een aanvang te worden gemaakt, met dien verstande dat het gehele bedrag inclusief de rente dient te zijn terugbetaald bij het bereiken van de zeventig-jarige leeftijd. 6. Indien het bepaalde in het vierde lid aanhef en onder b, en in het vijfde lid, ertoe zou leiden dat de zelfstandige het door hemzelf bewoonde pand, waarvan het bedrijfsgedeelte aan de bedrijfsvoering is onttrokken, te gelde moet maken en de woning verlaten, en dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd, kan de terugbetaling van het restant van de geldlening op een later tijdstip worden bepaald, indien de beslissing om het bedrijfsgedeelte aan de bedrijfsvoering te onttrekken juist geacht kan worden. Het restant van de geldlening dient alsdan uiterlijk te zijn terug betaald op het moment dat de zelfstandige of zijn echtgenote de bewoning van het pand beëindigt of het pand verkoopt.

Artikel 12

Over de bijstand in de vorm van een geldlening, als bedoeld in artikel 10, is geen rente verschuldigd, indien het vermogen het ingevolge artikel 9 vrij te laten vermogen niet te boven gaat.

Artikel 13

De hoogte van de maandelijkse uitkering wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 7 en 8, met dien verstande dat daarbij van een begroot jaarinkomen uit bedrijf of beroep wordt uitgegaan.

C

Artikel 14 (oud artikel 11) wordt als volgt gelezen:

Artikel 14

1. Indien over een boekjaar een renteloze geldlening is verstrekt en de som van de in artikel 10 bedoelde maandelijkse uitkeringen over dat boekjaar: a. minder blijkt te zijn dan de ingevolge de artikelen 7 en 8 vastgestelde bijstand, wordt ambtshalve een aanvullende uitkering ter grootte van het verschil verstrekt en de verstrekte geldlening omgezet in bijstand om niet;