Tekst van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die is vastgesteld bij wet van 6 januari 1966 (Stb. 6) en laatstelijk gewijzigd bij wet van 5 juli 1979 (Stb. 379)

TITEL I. ALGEMEEN GEDEELTE

HOOFDSTUKA

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen

Artikel A 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken; b. Raad van toezicht en raad: de Raad van toezicht bedoeld in artikel L2; c. directie: de directie van het fonds bedoeld in artikel L 1; d. lichaam: een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in de artikelen B 1, B 2 en B 3; e. orgaan: ieder gezag of bestuur dat voor een lichaam deze wet uitvoert; f. fonds: het Algemeen burgerlijk pensioenfonds bedoeld in artikel L 1; g. gewezen ambtenaar: hij die uit hoofde van een ontslag uitzicht heeft op pensioen ten laste van het fonds; h. gepensioneerd ambtenaar: hij die uit hoofde van een ontslag recht heeft op pensioen ten laste van het fonds; i. jaar: kalenderjaar, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt; j. wachtgeld: elke periodieke uitkering door een orgaan toegekend uit hoofde van onvrijwillige werkloosheid; k. Pensioenwet 1922: de Pensioenwet 1922 (Stb. 240); l. Spoorwegpensioenwet: de Pensioenwet voor de Spoorwegambtenaren 1925 (Stb. 294) en de wet die daarvoor in de plaats treedt. Pensioen en aanvulling

Artikel A 2

1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder pensioen verstaan elk pensioen dat is toegekend krachtens deze wet, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt. 2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder pensioen tevens begrepen de aanvulling van het pensioen bedoeld w hoofdstuk F, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.

Uitkeringen ineens en herplaatsingstoelage

Artikel A 3

Titel III is van overeenkomstige toepassing op de herplaatsingstoelage bedoeld in artikel K 6. Op de uitkeringen bedoeld in de artikelen N 3 , Q 6 en R 4 zijn de overige bepalingen van titel III van overeenkomstige toepassingTitel III is voorts van overeenkomstige toepassing op uitkeringen ineens die krachtens artikel A 8 worden toegekend.