ling van de Nederlandse Antillen dan wel krachtens een pensioenregeling voor kerkelijke betrekkingen als bedoeld in artikel D 1, ondere; e. het ambt van lid van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Rijnmond. 6. Bij de pensioenberekening telt niet mede de tijd gedurende welke de ambtenaar als militair in werkelijke dienst is geweest, indien over die tijd een pensioen krachtens artikel E 3, eerste lid, van de Algemene militaire pensioenwet is toegekend.

Artikel F 3

1. Bij de pensioenberekening telt niet mede de diensttijd waarover reeds pensioen dan wel onderstand bij wijze van pensioen is toegekend ten laste van: a. Nederland; b. Suriname of de Nederlandse Antillen; c. de Republiek Indonesiƫ; d. een publiekrechtelijk lichaam, het fonds of een ander door het openbaar gezag ingesteld fonds in Nederland, Suriname, de Nederlandse Antillen of de Republiek Indonesiƫ. 2. Het vorige lid vindt geen toepassing ten aanzien van diensttijd, onder de wapenen doorgebracht, waarover pensioen is toegekend krachtens: a. de wet voor het reservepersoneel der landmacht 1905 of krachtens de wet van 12 juli 1895 (Stb. 104); b. de Regeling voor het reservepersoneel van het leger in NederlandschIndiƫ (Stb. 1923,340, Ind. Stb. 1923,518). 3. Indien na toekenning van een pensioen krachtens deze wet een pensioen of onderstand bij wijze van pensioen, als bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend, waarbij diensttijd, die met eerstbedoeld pensioen reeds is vergolden, voor de berekening in aanmerking is genomen, wordt, behoudens het geval bedoeld in het vorige lid, eerstbedoeld pensioen herberekend of ingetrokken met ingang van het tijdstip waarop bedoeld pensioen of bedoelde onderstand ingaat.

Berekeningsgrondslag

Artikel F 4

1. De berekeningsgrondslag voor enig jaar is het gezamenlijk bedrag aan ambtelijk inkomen bedoeld in artikel C 1, dat uitsluitend betrekking heeft op de hoedanigheden van ambtenaar gedurende dat jaar. Indien dit bedrag slechts betrekking heeft op een gedeelte van een jaar, wordt het herleid tot een jaarbedrag door vermenigvuldiging met een breuk, waarvan de teller 360 is en de noemer het aantal dagen dat de dienstlijn in het betrokken jaar omvat. Voor de berekening van het aantal dagen wordt de maand op 30 dagen gesteld. In afwijking van de eerste volzin wordt de vakantie-uitkering geacht betrekking te hebben op het kalenderjaar waarin zij moet worden uitgekeerd.

Voor gevallen of groepen van gevallen, waarin toepassing van de vorige volzin, alsmede de in de tweede volzin bedoelde herleiding voor wat betreft uitkeringen ineens, tot een niet met de strekking van dit lid overeenkomende uitkomst leidt, kan de directie regelen stellen omtrent de wijze, waarop de vakantie-uitkering en uitkeringen ineens overeenkomstig de strekking van dit lid in de berekeningsgrondslag tot uitdrukking worden gebracht. Deze regelen behoeven de goedkeuring van de Raad van toezicht.

2. In afwijking van het eerste lid geldt ten aanzien van tijd doorgebracht door de wachtgelder, die als zodanig ambtenaar is, als ambtelijk inkomen het ambtelijk inkomen waarnaar het wachtgeld is berekend, zo nodig herleid tot een jaarbedrag overeenkomstig de tweede en derde volzin van het eerste lid. Indien de betrokkene als ambtenaar in de dienstverhouding, waaruit hij