7. Door Onze Minister worden met betrekking tot de bepaling van het inkomen ais bedoeld in het derde tot en met het vijfde lid nadere regelen gesteld. 8. Onze Minister kan met betrekking tot arbeid van normaal te achten duur als bedoeld in het vijfde lid nadere regelen stellen. 9. Onze Minister kan met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regelen stellen.

E

Na artikel 10 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

1. Onverminderd het bepaalde in het vierde lid wordt de grondslag op aanvraag of ambtshalve verhoogd of verlaagd met ingang van de dag, waarop de uitkeringsgerechtigde ingevolge het bepaalde in artikel 10 voor een hogere of lagere grondslag in aanmerking komt. 2. Ten aanzien van de gehuwde uitkeringsgerechtigde wordt telkens na afloop van een door Onze Minister te bepalen periode de som van het inkomen per dag uit of in verband met arbeid van hemzelf en van zijn echtgenoot opnieuw vastgesteld. Het bepaalde bij of krachtens artikel 10, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. 3. Ten aanzien van de ongehuwde uitkeringsgerechtigde, die een eigen kind of pleegkind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of grotendeels op zijn kosten wordt onderhouden, wordt telkens na afloop van een door Onze Minister te bepalen periode zijn inkomen per dag uit of in verband met zijn arbeid opnieuw vastgesteld. Het bepaalde bij of krachtens artikel 10, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. 4. Indien de in het tweede en het derde lid bedoelde vaststelling gelet op artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, en het bepaalde bij of krachtens artikel 10, zevende lid, daartoe aanleiding geeft, wordt de grondslag verhoogd of verlaagd met ingang van de dag na afloop van de in het tweede en het derde lid bedoelde periode. Indien de uitkeringsgerechtigde met ingang van een dag, gelegen in de periode, bedoeld in de vorige volzin, gelet op artikel 10, derde tot en met vijfde lid, in aanmerking komt voor een hogere grondslag, wordt deze in afwijking van die volzin op aanvraag of ambtshalve verhoogd met ingang van die dag. Artikel 25, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 5. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt: a. in artikel 10, derde en vierde lid, in plaats van: «op de dag, waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat» gelezen: «op de dag, waarop hij bij of krachtens het bepaalde in artikel 10a voor een hogere of lagere grondslag in aanmerking komt»; b. als echtgenoot aangemerkt de man of vrouw met wie de betrokkene gehuwd is en van wie deze niet duurzaam gescheiden leeft; c. als gehuwd niet aangemerkt de gehuwde man onderscheidenlijk de gehuwde vrouw, die duurzaam gescheiden van zijn echtgenote onderscheidenlijk haar echtgenoot leeft; d. als ongehuwd mede aangemerkt de gehuwde man onderscheidenlijk de gehuwde vrouw, die duurzaam gescheiden van zijn echtgenote onderscheidenlijk haar echtgenoot leeft; e. als pleegkind aangemerkt een kind, dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

F

In het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en achtste lid van artikel 11 wordt «en derde lid» telkens vervangen door:, derde en vierde lid, en bedoeld bij of krachtens het vijfde lid van dat artikel.