D. Artikel 21a, eerste en tweede lid, worden vervangen door:

1. Indien in een pensioentoezegging van een pensioenfonds of van een werkgever bepalingen zijn of worden opgenomen krachtens welke op enigerlei wijze ten aanzien van de pensioenaanspraken ingevolge de pensioenregeling van dat fonds of van die werkgever met de aanspraken ingevolge deze wet geheel of gedeeltelijk rekening wordt gehouden, dient met betrekking tot deze bepalingen in acht te worden genomen: 1°. datten aanzien van de actieve deelnemers aan een pensioenregeling de aanspraken op het verschil tussen de uitkeringen, genoemd in de artikelen 19, eerste en tweede lid, en 20, onder a, b en c, en ten hoogste onderscheidenlijk f 814,75, f 1 154,67, f 262,50, f 387,75 en f 503,75, alsmede op de vakantie-uitkering, bedoeld in Hoofdstuk III, §5, buiten beschouwing blijven; 2°. dat ten aanzien van degenen, voor wie een pensioen is ingegaan of die een recht op uitgesteld pensioen hebben verkregen het verschil tussen de uitkeringen, genoemd in de artikelen 19, eerste en tweede lid, en 20, onder a, b en c, en ten hoogste onderscheidenlijk f 814,75, f 1 154,67, f 262,50, f 387,75 en f 503,75, alsmede de vakantie-uitkering, bedoeld in Hoofdstuk III, § 5, buiten beschouwing blijft.

De onder 1° en 2° genoemde bedragen worden telkens herzien met hetzelfde percentage als waarmee het minimumloon, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag op grond van artikel 14, eerste, zesde of zevende lid, van die wet met ingang van een na 31 december 1979 gelegen datum wordt herzien. De overeenkomstig de vorige volzin herziene bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd onder 1° en 2°.

2. Onze Minister maakt bij elke herziening van de uitkeringen ingevolge deze wet het gedeelte van deze uitkeringen, dat buiten beschouwing blijft, bekend in de Nederlandse Staatscourant. E. Artikel 37a wordt vervangen door: Artikel 37a. Degene, die over een maand recht heeft op pensioen heeft over die maand tevens recht op vakantie-uitkering. F. Artikel 37b wordt vervangen door: Artikel 37b. 1. De vakantie-uitkering van degene, die recht heeft op een pensioen, genoemd in artikel 19, eerste lid, bedraagt f 66,12 bruto per maand. 2. De vakantie-uitkering van degene, die recht heeft op een pensioen, genoemd in artikel 19, tweede lid, bedraagt f 96,85 bruto per maand. 3. De vakantie-uitkering van degene, die recht heeft op een pensioen, genoemd in artikel 20, onder a, b en c, bedraagt onderscheidenlijkf 21,42, f 31,47 en f 41,02 bruto per maand. 4. Indien met toepassing van artikel 17, tweede lid, onder 1°, het wezenpensioen, genoemd in artikel 20, onder c, een vermindering heeft ondergaan, wordt op de vakantie-uitkering, genoemd in het vorige lid, een evenredige vermindering toegepast. 5. Indien met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 30a het pensioen een vermindering heeft ondergaan, wordt op de vakantie-uitkering, genoemd in de vorige leden, een evenredige vermindering toegepast. 6. Onze Minister kan nadere regelen stellen ter berekening van de vakantie-uitkering van degene, wiens pensioen met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 30a is verminderd en die naast de uitkering ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid geen recht heeft op een vakantie-uitkering ingevolge die wetgeving.