G. Artikel 37c wordt vervangen door: Artikel 37c. 1. De in artikel 37b, eerste lid, genoemde vakantie-uitkering is gelijk aan de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 22b, zesde lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet. 2. De in artikel 37b, tweede lid, genoemde vakantie-uitkering is gelijk aan de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 22b, zesde lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet. 3. De in artikel 37b, derde lid, genoemde vakantie-uitkering is gelijk aan onderscheidenlijk 32%, 48% en 64% van de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 22b, zesde lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet. 4. De bedragen, genoemd in artikel 37b, worden met inachtneming van de vorige leden door Onze Minister telkens herzien indien en voor zover de in artikel 22b, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet genoemde bedragen worden herzien. 5. Een herziening overeenkomstig het vorige lid, vindt plaats met ingang van dezelfde dag, waarop de herziening van de bedragen, genoemd in artikel 22b, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet, plaatsvindt. 6. De op grond van de vorige leden herziene bedragen treden in plaats van de bedragen, genoemd in artikel 37b. 7. Een besluit van Onze Ministertot herziening van de bedragen, genoemd in artikel 37b, wordt in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt. H. Onder vernummering van de artikelen 37d en 37e in 37e en 37f, wordt na artikel 37c een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 37d. 1. Eenmaal per jaar vindt ambtshalve uitbetaling van de vakantie-uitkering plaats. 2. De in het vorige lid bedoelde uitbetaling vindt plaats in de maand mei en omvat de vakantie-uitkering, waarop recht bestond over de periode van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei. I. In het tot artikel 37f vernummerde artikel 37e, wordt «artikel 37b, tweede lid» vervangen door: artikel 37d. J. In artikel 52, tweede lid, wordt «artikel 37d» vervangen door: artikel 37e. K. In artikel 53, eerste lid, wordt «artikel 37d» vervangen door: artikel 37e.

OVERGANGSBEPALINGEN

ARTIKEL IX

1. In afwijking van artikel 38, eerste lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet worden de middelen tot dekking van de uitgaven, verbonden aan een verhoging van de bedragen, bedoeld in de artikelen 19 en 20 van die wet, die het gevolg is van artikel IV, gevonden door een bijdrage van het Rijk, die in het in artikel 39 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet bedoelde Weduwen- en Wezenfonds wordt gestort. 2. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Financiën kunnen ter zake van het vorige lid nadere regelen stellen. Bij die regelen kan tevens worden bepaald op welke wijze de in het vorige lid bedoelde bijdrage wordt vastgesteld.