c. welke componenten van het procentuele verschil, bedoeld in het eerste lid, op een andere wijze en in een andere mate dan bij de berekening van dat verschil is geschied, bij de herziening in aanmerking worden genomen, een en ander op de wijze als bij en krachtens die maatregel wordt aangegeven. 3. Op de periodieke uitkering als bedoeld in artikel 6 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, zoals deze is vastgesteld na toepassing van artikel 11 van die regeling, wordt een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het bedrag van de premies, welke een werkgever ingevolge de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering inhoudt op het overeenkomstige loon van een werknemer, die ingevolge die wetten verzekerd is. Op deze premies is het bepaalde in artikel 1, vijfde lid, van de Algemene Bijstandswet van toepassing. 4. Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Onze Minister van Sociale Zaken kunnen nadere en zonodig afwijkende regelen stellen met betrekking tot de berekening van de ingevolge het derde lid op de aldaar bedoelde uitkeringen in te houden bedragen.

OVERGANGSBEPALINGEN

ARTIKEL XXXI

Bij de herziening op 1 januari 1980 van het inkomen en de bedragen ingevolge artikel 4 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, artikel 4 van de Rijksgroepsregeling Gerepatrieerden en artikel 4 van de Rijksgroepsregeling Ambonezen wordt het indexcijfer der lonen op 30 april 1979 gesteld op 187 en worden de inkomens die na 30 juni 1979 zijn vastgesteld geacht te zijn gebaseerd op genoemd indexcijfer.

ARTIKEL XXXII

1. Op het normbedrag, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Algemene Bijstandswet, zoals dit wordt vastgesteld per 1 januari 1980, wordt een toeslag verleend ter realisering van de gewenste koopkrachtontwikkeling. Voor de overige normbedragen ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt een toeslag naar evenredigheid vastgesteld. De hoogte van deze toeslagen wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. 2. Bij elke herziening van de in het vorige lid bedoelde normbedragen met ingang van een na 1 januari 1980 gelegen datum worden de krachtens het vorige lid verleende toeslagen bij algemene maatregel van bestuur met ingang van de datum van de herziening verminderd, indien en voorzover de koopkrachtontwikkeling van de uitkeringsgerechtigden ingevolge de Algemene Bijstandswet, bezien tegen de achtergrond van het doel van de toeslagen, daartoe ruimte biedt. 3. Per 1 januari 1980 wordt op het inkomen, genoemd in artikel 3, zesde lid, onder a, van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, een toeslag verleend ter realisering van de gewenste koopkrachtontwikkeling. De hoogte van de toeslag wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. 4. Op de in het vorige lid bedoelde toeslag is het bepaalde in artikel 4 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 niet van toepassing. 5. Bij elke herziening van de inkomens en bedragen ingevolge artikel 4 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 met ingang van een na 1 januari 1980 gelegen datum wordt de krachtens het derde lid verleende toeslag bij algemene maatregel van bestuur met ingang van de datum van de herziening verminderd, indien en voorzover de koopkrachtontwikkeling, bezien tegen de achtergrond van het doel van de toeslag, daartoe ruimte biedt. 6. Zodra de in het eerste en derde lid bedoelde toeslagen tot nihil zijn verminderd, vervalt dit artikel.