Artikel 61. Sancties gedurende de eerste 52 weken

1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. 2. Voor het berekenen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. 3. Geen aanspraak op betaling van bezoldiging als bedoeld in artikel 59 bestaat: a. indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen. b. indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt; c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na het geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 10 en tevens blijkt, dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. 4. De aanspraak op betaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 59 vervalt, indien en gedurende de tijd dat de ambtenaar: a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt; b. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen ofte blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften die hem door de behandelende geneeskundige gegeven zijn, met dien verstande dat voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard hierbij zijn uitgezonderd; c. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd; d. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht; e. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn arbeid te hervatten, tenzij hij daarvoor een door deze dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven; f. zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden passende arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden. 5. De aanspraak op betaling van bezoldiging, bedoeld in artikel 59, kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien de ambtenaar de voorschriften overtreedt die voor zijn tak van dienst ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld. 6. De ambtenaar kan aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst worden onderworpen ter beantwoording van de vraag of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het derde lid of vierde lid, onderdeel b of c, van dit artikel. De ambtenaar is gehouden aan een zodanig onderzoek zijn medewerking te verlenen. 7. In de gevallen, bedoeld in het derde, vierde of vijfde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen