dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald. Ingeval Onze Minister van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de in artikel 57, tweede lid, bedoelde commissie van geneeskundigen te zijnen gunste heeft geoordeeld.

Artikel 61a. Sancties na 52 weken

1. Na de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 61, is op de ambtenaar wiens bezoldiging wegens ziekte geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald, het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de WAO van overeenkomstige toepassing. 2. Indien ten aanzien van de WAO-conforme uitkering die de ambtenaar geniet een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door het bevoegd gezag zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op het bedrag waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 59, eerste lid, na toepassing van artikel 59a, eerste lid. 3. De aanspraak op betaling van bezoldiging vervalt indien de ambtenaar zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden gangbare arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.

Paragraaf 5. Bezoldiging of uitkering wegens ziekte na beëindiging van de betrekking

Artikel 62. Aanspraak op bezoldiging na ontslag

1. De gewezen ambtenaar, die voor de beëindiging van zijn betrekking ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid zijn laatstelijk genoten bezoldiging. De vorige volzin geldt slechts zolang de termijn van 18 maanden, bedoeld in het eerste lid van artikel 59, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt. 2. De gewezen ambtenaar, die binnen een maand na de datum van de beëindiging van zijn betrekking wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt - mits hij gedurende tenminste twee maanden onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande in dienst is geweest - gedurende zijn ongeschiktheid, doch uiterlijk tot een jaar na de aanvang van deze ongeschiktheid, dan wel - indien dit eerder is - uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, zijn laatstelijk genoten bezoldiging. 3. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing op de ambtenaar die na de beëindiging van zijn betrekking in verband met de aanvaarding van een betrekking van gelijke omvang aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet. 4. Indien de gewezen ambtenaar binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het eerste en tweede lid geregelde doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging in verband met zijn herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden perioden van ongeschiktheid om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.