NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

De Arbeidstijdenwet en het daarop gebaseerde Arbeidstijdenbesluit voorzien in een nieuwe wettelijke structuur van een standaard- en overlegregeling. Van belang daarbij is de verhouding die in de wet tot stand is gebracht tussen de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van de wet, hierna aangeduid als collectieve arbeidsovereenkomst, en de daarmee gelijkgestelde collectieve regeling tussen de werkgever en het medezeggenschapsorgaan of de personeelsvertegenwoordiging. Die verhouding komt er in de kern op neer, dat wanneer een collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, er vier mogelijkheden zijn voor het medezeggenschapsorgaan of de personeelsvertegenwoordiging. Die mogelijkheden zijn afhankelijk van de inhoud van de collectieve arbeidsovereenkomst op een tweetal clusters: een cluster over «rusttijd en Pauze» en een cluster over «arbeidstijd, arbeid op zondag en arbeid in nachtdienst».

Voor de inwerkingtreding van de Arbeidstijdenwet wordt deze lijn door getrokken. De wet treedt in werking op 1 januari 1996 voor die arbeidsorganisaties, waar geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is. In de betreffende arbeidsorganisaties kunnen vanaf die datum ook afspraken tussen de werkgever en het medezeggenschapsorgaan of de personeelsvertegenwoordiging binnen de kaders van de overlegregeling van de Arbeidstijdenwet gemaakt worden. Reeds bestaande afspraken tussen hen moeten vanaf die datum aan de regels van de Arbeidstijdenwet voldoen.

Waar wel een collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, treedt de Arbeidstijdenwet in werking op het eerste moment in 1996, dat die overeenkomst afloopt, maar in ieder geval op 1 januari 1997. Indien zo'n collectieve regeling reeds rekening heeft gehouden met de Arbeidstijdenwet, treedt de wet op 1 januari 1996 in werking. Werkgeversorganisaties) en werknemersorganisaties kunnen de tussen hen tot stand gebrachte collectieve regeling ook voor de expiratiedatum openbreken of aanvullen, om daarmee de inwerkingtreding van de Arbeidstijdenwet te vervroegen. In een dergelijk geval zal de Arbeidstijdenwet op de datum van aanvulling of wijziging van de collectieve regeling in werking treden.

In al deze gevallen geldt, dat vanaf de datum van inwerkingtreding de werkgever met het medezeggenschapsorgaan of de personeelsvertegenwoordiging afspraken kan maken over arbeids- en rusttijden in het kader van de Arbeidstijdenwet, mits daarbij rekening wordt gehouden met artikel 1:4 uit die wet (dit artikel bepaalt de verhouding tussen afspraken die werkgever(sorganisaties) en werknemersorganisaties in een collectieve arbeidsovereenkomst vastleggen en afspraken die de werkgever met het medezeggenschapsorgaan of de personeelsvertegenwoordiging maakt) en niet in strijd met de inhoud van de tussen werkgever(sorganisaties) en werknemersorganisaties afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst wordt gehandeld.

Het voorgaande betekent, dat in de loop van 1996 steeds meer arbeidsorganisaties onder de toepasselijkheid van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit komen te vallen. De tussen werkgeversorganisaties) en werknemersorganisaties tot stand gekomen collectieve arbeidsovereenkomsten bepalen de snelheid van dit proces. Eventuele afspraken tussen werkgever en medezeggenschapsorgaan of personeelsvertegenwoordiging volgen het proces. Uiterlijk op 1 januari 1997 is de Arbeidstijdenwet echter overal van toepassing.