Artikel 18.04

Dit artikel vermeldt de toegestane afwijkingen van de voorschriften van hoofdstuk 4 inzake het vrijboord en de veiligheidsafstand.

Artikel 18.05

Dit artikel bevat een bijzondere regeling inzake de uitrusting met bijboten.

HOOFDSTUK 19 - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR KANAALSPITSEN

Dit hoofdstuk regelt de toepasselijkheid van de bepalingen van het onderhavige deel II en van deel III (Bepalingen met betrekking tot de bemanning) van het reglement op kanaalspitsen, zoals deze in artikel 1.01, onder nr. 8, zijn gedefiniëerd.

De regeling beperkt zich tot kanaalspitsen die het in artikel 19.01 vermelde riviergedeelte van de Rijn bevaren.

HOOFDSTUK 20 - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ZEESCHEPEN

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op zeeschepen, zoals deze in artikel 1.01, onder nr. 4, zijn gedefiniëerd, d.w.z. schepen die beschikken over een geldige toelating voor de zee- of kustvaart. De relevante internationale dokumenten zijn: het «Passenger-SafetyCertificate» of het «Cargoship-Safety-Certificate» als bedoeld in het Internationale verdrag inzake de veiligheid van personen op zee, 1974 (SOLAS-verdrag), zoals hoofdstuk I daarvan is gewijzigd (het SOLASattest).

Het hoofdstuk regelt de toepasselijkheid van het onderhavige deel II en van deel III (Bepalingen met betrekking tot de bemanning) van het reglement op deze zeeschepen.

Artikel 20.01

Dit artikel regelt welke eisen van deel II van toepassing zijn op zeeschepen die op de Rijn opereren. Deze eisen zijn overigens van kracht, ongeacht of het een schip betreft dat voor de zee- of kustvaart is toegelaten.

Artikel 20.02

Het eerste lid van dit artikel verwijst voor de eisen te stellen aan zeeschepen die deel willen uitmaken van een samenstel naar hoofdstuk 16.

Het tweede lid betreft de voor zeeschepen geldende milieubepaling. Zij moeten op de Rijn beschikken over een bewakings- en controlesysteem voor olielozingen als bedoeld in voorschrift 16 van MARPOL 73/78. Dit geldt tevens wanneer een dergelijk systeem voor het betreffende schip op zee niet dwingend is voorgeschreven. Indien het bedoelde systeem niet aanwezig is, is het algemeen voor binnenschepen geldende artikel 8.06, tiende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20.03

Wat betreft de vereiste minimum bemanning is het voor zeeschepen voldoende indien zij, onder de in dit artikel genoemde voorwaarden (met