4°. een zuigermotor als bedoeld onder 3°, of een ketelinstallatie niet wordt gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxide, stikstofoxiden of stof; 5°. geen activiteiten of handelingen plaatsvinden, zoals bedoeld in bijlage I, categorie 21, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer; 6°. geen behandeling, door middel van begassing met bestrijdingsmiddelen, van bloembollen of knollen plaatsvindt, voor derden in een specifiek daartoe ingerichte begassingsruimte; 7°. de gezamenlijke inhoud van de tanks voor de bewaring van vloeibare kooldioxide niet meer bedraagt dan 16 000 liter; 8°. geen andere nitraathoudende kunstmeststoffen worden bewaard dan die van klasse C als gedefinieerd in richtlijn no 1 van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen (CPR), getiteld Nitraathoudende meststoffen, vervoer en opslag, derde druk 1982; 9°. elektriciteit voor elektrische installaties uitsluitend wordt opgewekt met behulp van zonne-energie dan wel wordt betrokken van openbare elektriciteitsbedrijven, behoudens bij het gebruik van noodstroomvoorzieningsinstallaties of van met aardgas of gasolie gestookte warmtekrachtkoppelingsinstallaties; 10°. de gezamenlijke inhoud van de tanks voor de bewaring van gasolie of lichte stookolie niet meer bedraagt dan 50 000 liter en voor zover de bewaring in ondergrondse tanks plaatsvindt, dit plaatsvindt in van staal of van kunststof vervaardigde tanks; 11°. geen bewaring van K1- of K2-vloeistoffen in boven- of ondergrondse tanks plaatsvindt, behoudens de bovengrondse bewaring van petroleum in een of meer tanks met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 2500 liter; 12°. bewaring van afgewerkte olie uitsluitend in bovengrondse tanks plaatsvindt, waarvan de gezamenlijke inhoud niet meer bedraagt dan 1500 liter; 13°. op het bewaren van butaan of propaan, anders dan in spuitbussen of gasflessen, het Besluit opslag propaan milieubeheer van toepassing is; 14°. ten hoogste 400 kg bestrijdingsmiddelen in de zin van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 aanwezig zijn; 15°. aflevering van brandstoffen ten behoeve van tractiedoeleinden uitsluitend plaatsvindt aan eigen motorvoertuigen; 16°. ten hoogste een reserve-wisselreservoir voor de opslag van LPG per transportmiddel dat door middel van LPG wordt aangedreven, aanwezig is, met een waterinhoud van ten hoogste 150 liter; 17°. de gezamenlijke inhoud van de tanks voor de bewaring van vloeibare kunstmeststoffen niet meer bedraagt dan 24 000 liter; 18°. geen verven van bloemen en siergewassen plaatsvindt; 19°. geen dieren bedrijfsmatig worden gehouden; 20°. bij de teelt van eetbare paddestoelen slechts gebruik wordt gemaakt van geënte of doorgroeide compost; 21°. bij de teelt van eetbare paddestoelen de teeltoppervlakte van de cellen niet meer bedraagt dan 4000 m 2 ; 22°. koelinstallaties die werken op ammoniak of een brandbaar koudemiddel niet meer van deze produkten bevatten dan in totaal 100 kg; b. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de betrokken inrichting te verlenen; c. gevoelig object: een gebouw of deel van een gebouw, dat bestemd is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein dat is bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, dan wel artikel 8, derde lid, van de wet op de openluchtrecreatie;