Hoofdstuk 4. Overgangsbepaling

Artikel 4.1 dient ter uitvoering van artikel VI, tweede lid, van de implementatiewet. Het biedt een speciale voorziening voor het geval dat aan een houder van een boorvergunning een concessie wordt verleend, terwijl de boorvergunning is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Bij toepassing van het nieuwe artikel 8e, eerste lid, van de Mijnwet 1903 wordt aan de houder van een boorvergunning een concessie verleend met inachtneming van het besluit, zoals het luidde toen de boorvergunning werd verleend (artikel 8e, derde lid). Aan de concessie worden dan de destijds bekende voorschriften verbonden. Deze bepaling kan niet gelden wanneer het een «oude» boorvergunning betreft; ten tijde van de vergunningverlening bestond het besluit immers nog niet.

In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de implementatiewet (kamerstukken II 1994/95, 24 078, nr. 3, blz. 22) is aangegeven dat zo veel mogelijk aansluiting zou worden gezocht bij de voorschriften, zoals deze golden bij de verlening van de vergunning. In het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 zijn daartoe de artikelen 5.1 en 5.2 opgenomen. Het onderhavige besluit bevat een andere overgangsbepaling. Houders van boorvergunningen (on-shore) hebben - anders dan houders van opsporingsvergunningen (off-shore) - tot nu toe niet een garantie als bedoeld in het nieuwe artikel 8e, derde lid, van de Mijnwet 1903. Aan de concessie, die eventueel volgt op deze boorvergunning, zullen dan ook niet de voorschriften worden verbonden die golden ten tijde van de vergunningverlening. In plaats daarvan zal het onderhavige besluit worden toegepast, zoals dit luidt onmiddelijk na het in werking treden. Hiermee wordt overigens niet ingrijpend afgeweken van hetgeen vóór het in werking treden van dit besluit gebruikelijk was.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers