het wel noodzakelijk in artikel 23 enige overgangsbepalingen op te nemen.

Het besluit zal namens de Minister van Economische Zaken worden uitgevoerd door het Programmabureau E.E.T, een samenwerkingsverband van het Agentschap Senter, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu, en de Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu b.v. (NOVEM). Het bureau is gevestigd in Utrecht.

De zakelijke inhoud van het voorgenomen besluit is bij brieven van 14 augustus 1996 medegedeeld aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Het ontwerp-besluit is, gelet op artikel 93 van het EEG-verdrag, op 30 juli 1996 gemeld bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen. De commissie heeft bij brief van 4 oktober 1996 kenbaar gemaakt, dat zij geen bezwaren heeft tegen het ten uitvoer brengen van het besluit.

ARTIKELEN

Artikel 7

Subsidies op grond van het onderhavige besluit betreffen niet alleen het onderzoekstraject, maar ook de ontwikkelingsfase. De verschillende stadia van het traject van onderzoek en ontwikkeling zijn in dit artikel gedefinieerd overeenkomstig de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG 1996, C 45).

Fundamenteel onderzoek is het verst van de markt verwijderd. Daarom is het element zonder industriële of commerciële doelstellingen in de definitie opgenomen. Dit sluit uiteraard niet uit, dat fundamenteel onderzoek deel uitmaakt van een project, dat uiteindelijk tot commerciële activiteiten zal leiden.

Pre-concurrentiële ontwikkeling staat het dichtst bij de markt. Het omvat nog de fabricage van een eerste prototype dat niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend. Voorts kan daaronder de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, processen of diensten worden verstaan en eerste demonstratie- of modelprojecten, voor zover deze projecten niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt. Onder pre-concurrentiële ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen of diensten of andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen zijn.

E.E.T.-projecten moeten op middellange termijn een bijdrage leveren aan het bereiken van ecologische doelstellingen. Daarbij moet gedacht worden aan een termijn van 5 a 20 jaar, met het zwaartepunt op de periode van 5 a 10 jaar. Dat betekent niet, dat de projecten zelf ook zo lang moeten duren. In artikel 8 is voorzien in een maximumtijdsduur daarvoor van 10 jaar. Goed mogelijk is ook, dat voorzien wordt dat de activiteiten die een aanmerkelijke bijdrage aan de doelstellingen van het besluit kunnen leveren bij voorbeeld zes jaar in beslag zullen nemen, maar gekozen wordt voor een fasering van die activiteiten in bij voorbeeld twee projecten van ieder drie jaar. In zo'n geval is het project van drie jaar het E.E.T.-project in de zin van dit besluit, maar zal bij het beantwoorden van de vraag in hoeverre het project bijdraagt aan de doelstellingen van het besluit gelet worden op het geheel van de activiteiten, dus met inbegrip van de vervolgactiviteiten. Uiteraard zal in zo'n geval, waarin de aanvragers zich slechts gecommitteerd hebben tot het project dat in de eerste fase wordt uitgevoerd, ook de subsidieverlening slechts betrekking hebben op dat project. Wel kan, door daarover bepalingen op te nemen in de op artikel 8, derde lid, gebaseerde ministeriële regeling waarin de