OP HET AFSTERYEN VAN ’s KONINGS JONGSTE ZOONTJE, DEN JEUGDIGEN PRINS WILLEM FREDERIK MAURITS ALEXANDER HENDRIK KAREI.

Zóó knakt liet bloempje van den stengel, Dat even nog te geuren stond ! Zóó zaclit ontslaapt een jeugdige engel En ’t vriendlijkst lachje omzweeft zijn mond! – Betreurt het knaapje, droevige Ouders! Hier ging uw hoop op hem te niet.... Maar prangt dat knellend juk uw schouders, Slaat de oogen hemelwaarts. Uw hoop ligt in’t verschiet. Mogthem,den Koningszoon,geen vorstlijkpurper sieren, Een zaalger toekomst lacht hem aan! Onwelkbaar palmenloof zal nu zijn hoofdje omzwieren', Dc zon van zijn geluk zal niet meer ondergaan! Voor al wat aan den rang van Vorsten is verbonden, Voor luister, roem en eer en schittrend hermelijn Schenkt hem het graf wat aard noch rang hem schenken (konden, Waar hemelheilgenot zijn eeuwig deel zal zijn. ’s Gravenhage , P. A. VAN DEN BERGH. fi Junij 1850.

142