En bij zeide half luid: » Wel verdord! Dat is er, zoo waar als God leeft, Weer een, die geen aardappels heeft.” En hij deed of hij niets had gehoord; Maarde man nam wat luider het woord, En haalde uit zijn mand Een konijntje te voor; En nam ’t hij één oor; En zei , vrij astrant: » Dit koopt gij toch, hoor !” Doch Lord John bleef doof aan dat oor En zette zijn wandeling door. Maarde vreemde riep luider: «Mylord! Ik weet het al wat er aan schort: Het schijnt dat uw Lordschap geen Engelsch verstaat; Maar luister eens hier kamaraad! Gij koopt mijn konijn, hoe ’t ook gaat, Want uw doofheid is allemaal kool; Verstaat gij soms beter de taal van ’tpistool?” En hij zette ’t Lord John op de borst, Die niet langer voor stom spelen dorst. »Yes, Yes! sprak Lord John vrij bedeesd, Ik vat je, je wilt me dat beest Verkoopen. Ziedaar beste vriend! En hij gaf hem een geldstuk oi wat Ik ben met dien koop niet gediend , Behou jij je beest ik moet voort naar de stad!” Maar jawel! onze vriend was niet dom. Mylord! bij Sint James, neen zoo kom Je er waarachtig niet af! Welk een som! Neen «Mylord! duizend pond, if you please En al kijkt gij nu nog zoo vies.” . . . En hij wees op ’t pistool

135