geslachten er voordeel uit; zoo niet laten beiden i dien tak los of liever de tak laat hen los. <

Over de wettelijke bescherming der arbeidsters 1 in Engeland, schrijft Mevrouw Fawcett, de wel- < bekende leidster der vrouwenbeweging aldaar, > ons het volgende : Toen het parlement zich hiermede begon te bemoeien luidde het : dat zulks Was om den arbeid op betere voorwaarden te grondvesten; in waarheid was het slechts om hem te beperken.

Toen de arbeidsters tot het bewustzijn hiervan kwamen, en haar geval aan den lieer minister gingen blootleggen, vroeg die mijnheer aan eene der tegenwoordig zijnde arbeidsters « of de arbeid dien zij verrichtte, haar geen kwaad deed. » En het antwoord luidde : « neen, mijnheel, maar had ik dien arbeid niet, dan zou de honger mij kwaad doen. »

De minister wist hier niets op te antwoorden, hetgeen die zelfde vrouw deed opmerken : « Het is een leelijk geval voor dien mijnheer, wetten te moeten maken, en er niets van te weten ! »

De beperking van den vrouwenarbeid door de mannen, zegt Mevrouw Fawcett verder, doet ons denken aan de moeder, die tot hare kindermeid zei : Ga eens zien, wat of de kleine doet, en verbiedt het hem. Dat was geheel de houding van het parlement in deze kwestie. Kleeren maken is toch waarlijk niet onvrouwelijk, en toch trachtte men de vrouwen ook uit dit vak te verdrijven. Een zekere M. Courtey vroeg toen : Maar hebben de vrouwen dan geen recht op 't leven? En t antwoord luidde : Wel zeker, als zij niet met de mannen in botsing komen. (Die dat zeiden hebben ten minste nog de verdienste er klaar en duidelijk

voor uit te komen.)

Zij sluit met eene aanmaning tot de vrouwen, om zich geenerlei bescherming hoegenaamd te laten welgevallen, want, zegt zij : hadden wij dit eerder ingezien, dan behoefden wij nu niet te werken om er ons van te ontdoen. Deze bescherming heeft ons in plaats van voordeel, niets dan nadeel berokkend :

1. Het is den vrouwen bijna onmogelijk nog tot eenig goedbetaald vaak door te dringen.

2. Heeft het groot getal verdrevenen zich op de minderbetaalde vakken geworpen. Deze concurrentie heeft de reeds zoo zeer lage loonen nog doen dalen, en aldus is 't voor de arbeidsters hoe langer zoo onmogelijker om met de opbrengst van

• haar loon in hare behoeften te voorzien.

Deze raad, ons door onz® engelsche medestrijdster gegeven, en die op de ondervinding is gesteund, mag dus door ons niet in den wind woiden geslagen, noch over het hoofd gezien.

Laat dus het « de vrouw is de concurrente van den man, » plaats maken voor : De concurrent van man en vrouw is de machine aibeid, die meer en meer den handenarbeid komt verdringen. Het

is het groote hervormingsproces dat zich voltrekt, en het zoo even onzinnig zijn dien vooruitgang te willen tegenhouden, als het wezen zou, zich midden op de baan te plaatsen, om een locomotief, die in volle vaart komt aangestoomd, den weg te versperren. Het machienwezen, hetweik in eene goed geordende maatschappij den arbeiders ten zege zijn zou, is in onze hedendaagsche samenleving hen ten vloek, het is hun grootste vijand . Het is dus hun plicht met vereende krachten dien vijand te bemeesteren, zoo zij niet willen er vroeg of laat door verpletterd worden.

De machine aan den arbeider! Ziedaar dus

het ordewoord.

Maar om met goed gevolg dien vijand te bestrijden, behoeft men een eensgezind en sterk georganiseerd leger; de medewerking van allen die arbeiden, zonder onderscheid van geslacht, wordt hier vcreischt. Ware het dus geen onzin de vrouw van de arbeidsmarkt te verdiingen, en zich aldus van hare kostbare medehulp te berooven ? Ware het niet veel verstandiger ze in sterke vakbonden te organiseeren ?

Het is hier dé plaats om aan te halen hetgeen Bebel in De Vrouw zegt. Te weten : Het is een treurig iets, te moeten bevestigtn dat vrouwen tegen een belachelijk loon in een massa vakken gebruikt worden, te recht bekend als zijnde gevaarlijk en afmattend zelfs voor den man; maar cp zich zelf beschouwd, stelt dit toch een vooruitgang daar, zoo niet voor het tegenwoordige dan toch voor het toekomende geslacht. Hoe meer vrouwen bij de nijverheid worden ingelijfd, hoe nijpender de toe stand worden zal en hoe m:er beiden, arbeiders en arbeidsters, behoefte zu'li'i g voelen av.ivereeniging, om hunne gezamenlijke belangen ie verdedigen. En op den dag dat alle loonslaven zonder onderscheid van geslacht, het bewustzijn hunner dienstbaarheid zullen hebben, is het met h-.t kapitalisme gedaan. Laat ons deze woorden goed overwegen en in de plaats van den vrouwen den arbeid te bemoeilijken, liever al onze krachten aanwenden tot de groepeering aller loonslaven.

Zoo werken wij mede tot het bespoedigen der overwinning van den arbeid op het kapitaal,

Dat men voornamelijk de valsche hoop opgeve dat, door de vrouwen uit den arbeid te verdringen, ■ het loon van den man klimmen zal. Dit zijn niets dan ijdele droombeelden ! Weet gij wat er integenr deel het gevolg van zou kunnen wezen ? Dat de ; werkelooze mannen hare plaats zouden gaan i innemen tegen dezelfde voorwaarden. W anneei nu nog de man een hooger loon ontvangt dan de

- vrouw, heeft hij dit alleenlijk te danken aan zijn 3 man-zijn; wanneer mannen den arbeid van vrou-

- wen gaan innemen tegen hetzelfde loon, dan heeft ditgeene reden van bestaan meer en daalt het l°°n

i voor allen. En zeg nu niet: dat zullen of willen wij

t niet dulden. Ik antwoord dat de werkgever meei

r dan één middel aan de hand heeft om er u toe te

t dwingen, Overigens, de vrouwen zijn nog niet