verbonden, dat zij duidelijk te kennen geven dat deze demonstratie alleen beoogt, het verkrijgen van algemeen kiesrecht van mannen en vrouwen.

Verdere bijzonderheden omtrent tijd en plaats van samenkomst, de te stellen motie die krachtig den eisch van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen zal moeten uitdrukken, van het aantal sprekers en spreeksters enz., enz. zullen later worden bekend gemaakt.

Dit eerste schrijven beoogt alleen U te verzoeken ons zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór 15 September e.k. te willen mededeelen, of wij op Uwe mecfewerking mogen rekenen.

Een gelijkluidend schrijven wordt door ons aan alle vakvereenigingen in den lande gericht, terwijl alle vrouwenvereenigingen en politieke partijen een overeenkomstig schrijven zal worden gezonden.

Hoogachtend,

Het Hoofdbestuur der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht.

Voorkomen is beter dan genezen.

In de groote oorlogvoerende landen komt een quaestie ter sprake, die de arbeiders- èn de vrouwenbeweging evenzeer aangaat.

Er zijn daar nieuwe toestanden in wording, die de arbeidersèn de vrouwenbeweging gezamenlijk moeten regelen met behulp van regeering en parlement, wanneer na den vrede geen nieuwe nationale ramp over die landen zal komen.

De goedkoopere vrouwenarbeid dreigt daar den mannenarbeid te verdringen.

In Engeland, waar de vrijwilliger nog het recht heeft te vragen: wat wordt er van mijn plaats op de fabriek, op werkplaats of kantoor, wanneer ik onverminkt uit den strijd kom? en waar de sterkste vrouwenbeweging bestaat, daar overziet men het dreigend gevaar en daar begrijpen velen dat voorkomen beter is dan genezen. Maar van de zijde der werkgevers gaan daar stemmen op, die het geenszins als een ramp, maar wel als een veelbelovend en voordeelig geval beschouwen, dat duizenden ongeorganiseerde vrouwen de opleiding ontvangen en de routine krijgen voor het werk der georganiseerde, hoog loon eischende arbeiders, die nu naar het front vertrokken. In het veelgelezen dagblad „the Statist, a Journal of practical Finan.ce and Trade" van 3 April 1915, wordt dat zoo maar onomwonden gezegd:

„Het lijdt geen twijfel dat veel tot de groote uitgebreidheid van den handel van Duitschland ten koste van dit land heeft bijgedragen de goedkoope werkkracht, waarover Duitschland beschikte. Deze goedkoope werkkracht was gedeeltelijk het gevolg van het feit, dat de groote kapitalen in Duitschland meer gebruikmaakten van machinale kracht dan elders. Gedeeltelijk ook, doordat het Duitsche werkvolk beter getraind was en gedeeltelijk was het het gevolg van de ho'ogere loonen hier. Als vrouwen beroepen gaan vervullen, waarvan zij min of meer uitgesloten waren en hiermede voortgaan na den oorlog, zal het misschien mogelijk zijn, vele takken van industrie, waarvan Duitschland haast geheel het monopolie bezat, terug te winnen en te houden. Natuurlijk zal de vrouw training noodig hebben.

' Maar als hiervoor de noodige maatregelen zullen worden getroffen en als de kapitalisten de noodzakelijkheid inzien de modernste machines te gebruiken, is er geen reden, dat dit land niet per slot van rekening elke tak van nijverheid, die het verloren heeft zou kunnen terugwinnen en zoo ontzaglijk veel in productieve kracht zou toenemen." ')

De winstzuchtige Engelsche patriot, die dit zoo openhartig schreef, vergeet twee dingen:

') Overgenomen uit „de Vrouw in de XX^te Eeuw" van 1 Aug. 1915.

1°. dat in Duitschland hetzelfde verschijnsel van onderbetaalden vrouwenarbeid in het groot zich nog veel sterker voordoet, 2°. dat in Duitschland niet, maar in Engeland wel, de vrouwenbeweging krachtig genoeg is om zich te verzetten tegen de aan de vrouwen toebedeelde rol van Chineesche koelies op de arbeidsmarkt.

In veel sterker mate dan in Engeland worden in Frankrijk en Duitschland de vrouwen nu reeds in industrie en landbouw gebruikt. Op 17 Juli j.1. verklaarde minister Lloyd George aan mrs. Pankhurst, die aan het hoofd van een stoet vanduizendtallen van vrouwen hem gelijk loon voor gelijk werk kwam vragen, dat in Frankrijk een half millioen vrouwen en in Engeland nog maar 50.000 vrouwen aan de muniliefabricage deelnamen. In Frankrijk wordt de landbouw al haast hoofdzakelijk door vrouwen uitgeoefend, terwijl dit in Engeland nog maar in geringe mate gebeurt en men daar liever de schooljongens der hoogere klassen vacantie gaf om landbouwwerk te verrichten.

In Duitschland is de toevloed der vrouwen in industrie en landbouw het allergrootst, maar overal betaalt men de vrouwen, zelfs de bekwaamsten, veel minder loon dan de mannen kregen, die zij vervangen.

Alleen in Engeland is men blijkbaar bang om van de vrouwelijke werkkrachten, die zich zoo overvloedig aanbieden gebruik te maken. Daar was de regeering ter wille van de recruteering, gedwongen den arbeiders te beloven, dat zoo ze behouden uit den oorlog komèn, hun plaatsen onmiddellijk weer voor hen beschikbaar zullen zijn. Wanneer, naar ruwe schatting, 3 millioen Engelsche arbeiders aan den oorlog deelnemen en 2 millioen behouden terugkeeren wat zal er dan van de arbeidsters worden, die dan plotseling worden weggeworpen ? Als de belofte tegenover de vrijwilligers gehouden wordt, zal het kapitaal toch die getrainde en goedkoope werkkrachten weten te gebruiken, maar dan ten koste der mannen, die niet aan den oorlog deelnamen. In Frankrijk en Duitschland, waar algemeene dienstplicht bestaat, behoefde zoo'n belofte niet eens aan de millioenen arbeiders, die ten oorlog gingen te worden gegeven. En in Engeland, naarmate de oorlog langer duurt en meer van het land eischt, ontkomt men steeds minder aan het daar wel begrepen dreigende gevaar. Daarom riep men de vrijwillige vrouwelijke arbeidskrachten op, registreerde ze en maakte er toch nog zoo weinig mogelijk gebruik van, terwijl de regeering ten slotte alle beschikbare vrouwelijke arbeidskrachten deed registreeren, wel wetend, dat die spoedig weer bij nieuwe honderdduizend-tallen gebruikt moeten worden.

En als in4 alle groote Europeesche landen de met strijd en moeite omhoog gebrachte loonstandaard is neergedrukt tot de laagte van vrouwen-hongerloon, wat zal daarvan het gevolg zijn? Een maatschappelijke ontwrichting, die niet beperkt zal blijven tot de landen, die aan den oorlog deelnamen, maar die ook de kleine, neutraal gebleven landen zal treffen. Concurrentie van een industrie met georganiseerde arbeiders tegen buitenlandsche industrie met ongeorganiseerde vrouwen zal ondoenlijk worden en ook in de buiten den oorlog gebleven landen zal het kapitaal na den vrede de vrouwelijke arbeidskrachten in het groot moeten tot zich trekken en het zal zich van de dure mannelijke arbeidskrachten moeten ontdoen.

De vraag verrijst: Is dit gevaar werkelijk zóó groot? Kunnen meisjes en vroijwen in het groot de mannelijke arbeidskrachten vervangen? Ja, in zeer veel gevallen, veel meer dan men had vermoed; dat heeft de ervaring in den nood nu geleerd. En het kapitaal vergeet die hem voordeelige les der ervaring tegenover den arbeid niet meer.

In de oorlogvoerende landen, waar nu het patrottisme en het dringende landsbelang veel oud vooroordeel tot zwijgen brengt, waar men de jonge meisjes en vrouwen met ernst zoo snel en goed mogelijk opleidt voor het dikwijls