manteltje van onderen wat ruimer valt.

Heeft de mantel gesloten delen, b.v. onder de arm, of bij de heup, dan legt men de patronen zo op, dat ze komen te vervallen. Indien dit niet kan, maakt men desnoods onder de ceintuur een taillenaad of legt achter de dunne plek een stukje voering en stikt er de zak op. In sommige gevallen zet men wel een baantje in, dat dan als garnering dient.

Daar meestal de kraag en manchetten versleten of onbruikbaar zijn, kan hiervoor geruite of een andere bijpassende stof gebruikt worden. Heeft men geruite stof, dan verwerkt men ze schuin. Om de vorm er goed in te houden moet de onderkant van deze delen van rechte effen stof genomen worden, daar enkel schuine stof te veel rekt en op den duur gaat draaien. Ook de knopen maakt men dan van deze stof.

De mantel kan open en gesloten gedragen worden en is dus voor zomer en winter geschikt.

Koopt men nieuwe stof, dan heeft men 1.75 M. van 130 c.M. breedte nodig.

J. v. M.

(Correspondentie voor deze rubriek moet worden gezonden aan mej. J. van Moosel, Da Costastraat 64, AmsterdamWest).

Fotoportefeuille

(Om uw vacantiekiekjes in te bewaren.)

Benoodigd materiaal: een lapje stof, gebloemd, geruit, effen 16—36 c.m.; een lapje voering 15—35 c.m.; twee stukjes carton 15—10 c.m.

Leg de bedrukte stof en de voering op elkaar, zodat de verkeerde kanten buiten zijn. Daar de voering tr zo strak mogelijk ingezet moet worden, moeten de rafelkanten op elkaar liggen al is de voering iets kleiner. Stik deze lapjes nu zoals de werktekening aangeeft dicht,

een halve centimeter van de kant. Keer het werk om, strijk het even goed plat. De naden zitten dus nu aan de binnenkant. Stik deze lapjes nu door op elkaar ook weer zoals tekening aangeeft dus 3 X- Schuif in de twee middenvakjes de stukjes carton en maak de opening overhands dicht. Naai ook de terugslag overhands, op de verkeerde kant, aan het middenvakj e, en keer het daarna weer om.

Nog even het ijzer er over heen en men heeft met weinig onkosten een aardige foto-portefeuille verkregen.

Singende Jugend

Deze „zingende jeugd" is het jongenskoor, „Wiener Sangerknaben", aan velen bekend van concerten, die onlangs in Holland gegeven zijn, of van de radio.

Om deze „Wiener Sangerknaben" is een film gemaakt.

Een muzikaal jongetje, Toni, wordt door zijn pleegvader het huis uitgejaagd. Een straatzanger neemt Toni mee, ze worden de beste vrienden en trekken nu samen zingend langs de straten van Wenen.

In de kerk horen zij de „Wiener Sangerknaben" de mis van Haydn zingen... na enige moeite wordt Toni als „Sangerknabe" aangenomen. Dan ontwikkelt zich de geschiedenis verder rondom het leven van de jongens. Zuster Maria, de verzorgster van de jongens, is als een moeder voor de wees Toni.

De jongens gaan naar een vacantiehuis in de bergen, Toni plukt edelweis, klimt door het raam van zuster Maria, legt de met levensgevaar geplukte bloemen neer en neemt haar portretje mee,

dat hij onder zijn hoofdkussen verstopt.

Tézelfder tijd raakt geld weg en Toni wordt beschuldigd, men vindt het echter terug in een muziekstuk... Ondertussen krijgt Toni een ongeluk, zijn oude vriend de straatzanger redt hem en zuster Maria verpleegt hem. Toni wordt beter en als held weer in ere als „Sangerknabe" aangenomen.

Zo u ziet, een sentimenteel gegeven, nog sentimenteler uitgewerkt...

Het was misschien mooier geweest, als het publiek had gezien, hóe de jongens werken, hóe ze worden opgeleid, met welk een moeite ze hun stemmen leren gebruiken en beheersen om de muziek

zo prachtig naar voren te kunnen brengen.

En toch deze film heeft ongetwijfeld iets boeiends. Prachtige natuuropnamen, ondersteund door het „Sangerknabenlied" (waarom toch aldoor hetzelfde?) Prachtig is de opname in het begin, als de jongens zingend de trap van hun huis optrekken. De godsdienstoefening in de bergen met de bergbewoners is bizonder geslaagd als opname.... Hoe jammer, dat bij zulk een regie, het publiek, zo 'n inhoudsloze film wordt voorgezet.

STERRINA.

BOEKBESPREKING

„Winden waaien over de rotsen", door Trygve Gulbranssen. Kort gezegd: schitterend. Dit boek is het tweede deel ener Trilogie. Het eerste boek droeg tot titel: „En eeuwig zingen de bossen". Deze grote Noor verstaat de kunst, die slechts weinigen vermogen. Een boeiend verhaal, roman, wijsbegeerte, buitengewoon goedgeslaagde karakterschetsen van grote mensen, lief, trouw en met een allesomvattende grootheid van ziel voor het begrip God, natuurdier en mens. Groot en diep leed, grote vreugde.

De Zuidhollandse Uitgevers-Maatschappij te Den Haag heeft zich verplicht aan de lezers. Deze boeken behoeven niet als Trilogie aangeschaft. Alhoewel zij wèl zo zijn bedoeld door den schrijver, kan men toch elk boek afzonderlijk lezen. De vertaling is van mevr. dr. Posthumus.

Ingenaaid kost dit boek ƒ 3.75, gebonden ƒ 4.50. M. v. BLOEME.