VOOR STILLE UREN

Over Sigrid Undset en haar nieuwste werk

In Noorwegen, in Lillehammer, een plaatsje, dicht bij de hoofdstad Oslo, woont Sigrid Undset winnares van de Nobelprijs voor litteratuur, de hoogste onderscheiding, welke een schrijver te beurt kan vallen.

Zij woont daar stil en teruggetrokken in haar houten huis, in Oud-Noorse stijl gebouwd. Zij wijdt zich aan de opvoeding van haar kinderen en zij schrijft.

Toen ze jong was, en op kantoor werkte, vertelde ze van het leven der kantoormeisjes, met z'n eentonigheid en schaarse vreugden. Later, na een huwelijk, dat haar geen geluk schonk op de duur en dat derhalve verbroken werd, verdiepte Sigrid Undset zich in de kleurige wereld der Middeleeuwen. Maar ze vergat zichzelve niet, noch ook haar eigen leed en strijd. Zij schiep de figuur van Kristin Lavrans-dochter, de vrouw, die met wilde begeerte het geluk zocht en waande te grijpen. Het geluk echter is niet voor wie het wenst ten koste van zonde zelfs. Het komt alleen tot hen, die niet eigen voordeel zoeken, maar die zich overgeven aan een hogere macht en leven in dienst van een ideaal. Dat begrijpt tenslotte Kristin, wanneer zij op haar sterfbed beseft, hoe haar laatste moeilijkste levenstijd, toen zij slechts trachtte vroom en goed te zijn, de beste was.

Het was voor dit boek, dat men Sigrid Undset, — die overigens, wegens haar overgang tot het katholicisme, in het zo protestantse Noorwegen, verre van populair was, — de Nobelprijs schonk.

Ook haar tweede grote werk „Olav Auduns-zoon" speelt in de Middeleeuwen, weergevend strijd en sombere taferelen.

Maar nu schijnt er rust gekomen in de ziel van deze hartstochtelijke schrijfster. En peinzend heeft zij zich teruggedacht in haar blijde kinderjaren. Het boek „Elf jaar", is, ofschoon de hoofdpersoon Ingvild heet, de beschrijving van Sigrid Undset's eigen jeugd, die werd doorgebracht ten dele in het

Deense stadje Kalundborg, (Sigrid's moeder was een Deense), ten dele in Oslo, toen nog Kristiania geheten. (Sigrid's vader, Ingvald Undset, was een Noors oudheidkundige, directeur van Oslo's Nationalmuseum).

Het boek vangt aan bij Ingvlid's eerste herinnering, toen zij ongeveer twee jaar was, en eindigt bij de dood van den vader, als 't meisje elf jaar oud is, en plotseling begrijpt, dat er een grens is, tussen het leven van wie sterven gaan en van wie in 't volle leven blijven, die niemand kan overschrijden. Hij vond, dat ze reeds zoveel wist van de wereld, met het vele dat slecht is, en het vele dat eindeloos goed is, en waartoe zij zich niet in staat voelde. Er was zo veel om voor te huiveren, en zo veel om zich over te verheugen, dat zij een ogenblik zich reeds bij voorbaat bijna, moe gevoelde. De bergen buiten, die straalden in de zon, de familie, die zich dichter aaneensloot, nu er een was heengegaan, en waar alles weer — gewoon werd, de vrijheid die wachtte — zij was zo blij om dit alles, dat zij die vreugde nauwelijks dragen kon.

Het leven van dit kind in Oslo is niet anders dan dat van kinderen, in Berlijn, Londen of Amsterdam. De sfeer van de grote stad met zijn huurkazernes, grauwe straten en enkele parken wordt zo treffend gegeven, terwijl wij alles zien door de ogen van het kind. De verering voor een ouder buurmeisje en haar familie, zo zeer van de eigen verschillend, het verzorgen van een heel klein eigen tuintje, op een plaats waar de zon haast niet komt, en de verrukking wanneer er eindelijk een bloem opengaat... heeft niet ieder dergelijke ondervindingen gehad? Het is een wonder, zo zeer Sigrid Uunset zich in de kinderziel ingeleeft heeft, met haar vaak fijne gewaarwordingen. Daar is het onderscheid tussen de grootouders in Noorwegen en die in Denemarken. Bij de eersten wordt altijd alles voor de kinderen „gedaan"; Ingvild heeft het gevoel, dat de grote mensen zich er toe zetten, om het hun kleine gasten gezellig te maken. Maar bij de laatsten gaat alles vanzelf. „Ingvild, kom je mee zwemmen?" Natuurlijk gaat Ingvild mee. In Noorwegen zou grootmoeder zeggen: „Ingvild, als je zoet bent, mag je heerlijk mee met de tantes zwemmen!" Het „weest als de kinderen" wordt ons hier door 't kind zelf geleerd.

De hoofdpersoon is echter in 't minst niet geïdealiseerd. Wanneer Ingvild drie jaar is, krijgt ze een zusje, Marit. En ze geniet van de vrijheid, nu de volwassenen niet zo de tijd hebben op haar te letten. Hoewel ze zeer goed weet, dat het verboden is, sluipt ze op een dag het hek uit en loopt de straat op. Maar daar komt ze een vriendin van haar moeder tegen. „Hé, hé, kleintje, waar ga je heen? Je mag vast niet..." Ingvild loopt zo hard ze kan maar het geeft niets. De dame haalt haar in. Het is mevrouw Lüders... Wanneer mevrouw Lüders zich bukt en Ingvil's handje

beetpakt, krijgt het kind een idee. En zij is er zich van bewust, dat zij zich nu lief voordoet voor dat grote mens. Ze zegt, dat ze de ooievaar wil opzoeken, „die haar dat lieve, schattige zusje heeft gebracht." De slimme kleine rakker heeft zich niet vergist. Mevrouw Lüders is ontwapend.

Ook de ontwikkelingsgang van 't kind, welks belangstellingskring zich steeds verder uitbreidt, en dat steeds minder in volwassene, vreemde, bijna vijandige wezens ziet, is uitstekend weergegeven, evenals de hebbelijkheden, een bepaalde leeftijd eigen. Ingvild vindt 't, als meisje van een jaar of zes, niets erg, haar moeders tekenpennen weg te nemen. En kaapten wij niet allen wel eens iets, zonder dat ons geweten enigszins bezwaard zich gevoelde, of we aan „stelen" dachten? Ook het egoïsme van 't kind, dat voortspruit uit de drang tot zelfbehoud, en zeker niet te laken is, vinden we bij Ingvild. Wanneer de familie woont op een sombere en lichtloze étage, en de vader langzaam wegkwijnt, terwijl de moeder harder werkt dan ooit, in het huishouden en als secretaresse van haar man, dan wendt Ingvild zich met opzet af van de droefheid, die zij heel goed voelt en bij intuïtie begrijpt. Zij mijdt haar huis zo veel mogelijk, trekt met vriendinnetjes elke dag weer, naar buiten. Zij wil vrolijkheid. En haar ouders verwijten niets. Het is de natuur, die dit leert: Een zonnige jeugd maakt een sterk

mpriQ

Sigrid Undset's boek is voor elk, die met kinderen omgaat, een duidelijke wegwijzer, zonder dat er ooit „gepreekt" wordt. En daarom geeft het ook aan wie ouder is, of leeft in een omgeving van volwassenen, zulk een genoegen. Want lezend over Ingvild, gaat men

de werplri 7.\pn mpt:

de ogen van een kind en beleeft opnieuw zijn eigen jeugd. „Elf jaar" is waarlijk een boek voor iedereen. IGNA.

Ontvangen

Wenken bij Ziekte, door B. W. Sajet, arts. Uitgave N.V. De Arbeiderspers te Amsterdam. Prijs 95 c.

Dit boekje is een uit de reeks „Practische Gids voor medische en Hygiënische raadgevingen", onder redactie van Dr. L. Heijermans.

In de voorrede schrijft Dr. Heijermans: dat de bedoeling van dit boekje is om de mensen wegwijs te maken in het opvolgen van voorschriften van den geneesheer. Ook, dat de schrijver daarin uitnemend geslaagd is.

Een sterke aanbeveling dus van dit werkje.