Geertruida en haar man

7M in hpf ppvk

Al verschillen zij van geloof

In ben in 1926 getrouwd — een foto er van hangt bij ons aan de muur — veel later dan Hendriek; zij kwam op m'n bruiloft met haar man en al twee kinderen. Nu heeft zij er vijf en de oudste is al een grote jongen.

Mijn man is van huis uit rooms; dat heeft nog een beetje moeite gegeven met ons trouwen. Hij wilde niet beloven, dat onze kinderen later ook rooms zouden worden en dat vond de pastoor, geloof ik, heel erg, omdat ik een protestants meisje-was. Kees, zo heet mijn man, vond, dat dit iets was van later, dat kon je niet van tevoren beloven.

Laat ik er bij zeggen,

dat van onze vier kinderen er twee protestant en twee katholiek gedoopt zijn. En het wonderlijke is, dat Kees en ik in ons huwelijk ieder voor onszelf meer voor de godsdienst zijn gaan voelen en begrijpen dan vóór die tijd. Wij kunnen er ook best samen over praten en de kinderen hebben er nooit ruzie over. Ze vinden het heel gewoon, omdat zij zien, dat vader en moeder 't ook met elkaar eens zijn in alle dingen, ook in het voornaamste van de godsdienst en daar komt het toch op aan.

Kees is ook uit de boerenstand en samen hebben wij aangepakt op het plaatsje, dat hij van z'n vader geërfd had. Natuurlijk stond er hypotheek op, maar het ging in de eerste jaren best, al was het geld, dat er elk jaar af moest aan hypotheek een hele hap in wat j e ontving, als de oogst verkocht was. Wij hadden daarbij ook een paar stuks vee op ons stukje weiland en wij konden wat melk leveren. Nee, die eerste vijf jaren was er niet te

klagen.

Maar — wie van u die op het land woont, of die een tuinderij heeft of zo iets, weet 't niet — alles ging langzaam-aan — en toen op eens veel vlugger — naar beneden. Dat heette „crisis". Dat landarbeiders het slecht hadden, wist ik uit eigen ervaring van mijn vader's lot en wat ik er in ons dorp van zag. In die huisjes was 't altijd schraalhans. Maar dat nu ook de kleine boeren, die vroeger altijd behoorlijk konden leven en wat oversparen ook, naar de grond gingen! Vader's geval was iets aparts, de eigenaar wilde het zijn zoon geven en daarom maakte hij het Vader zo moeilijk. Maar nu gold het alle kleine boeren, want de grote konden 't wel volhouden. De prijzen daalden al maar, er werd niet meer verdiend, er werd verloren, vooral omdat je niets meer over de grens kwijt kon. De uitvoer staat stop, zo zei Kees het, en zo was het.

Er moest wel geholpen worden, de regering gaf steun; anders hadden wij ook onze hypotheek niet kunnen betalen. Dat moest

eerst af van de steun, die wij kregen. Of

mij dat dikwijls aan m'n hart ging — die steun werd toch aan ons gegeven, die het zo slecht hadden door de „crisis", en niet aan de eigenaren van de grond en van de hypotheekbanken. Dat leek mij dadelijk al verkeerd. Trouwens de

andere mensen in het dorp en in de stad vlakbij, die leden weer door ons. Want ik kocht veel minder dan anders, ik werd zuinig in de huishouding, eigenlijk veel te zuinig voor de kinderen en ook voor mijzelf, want, dat weet u al van mijn zuster Hendrika, sterk ben ik nooit geweest.

In ons dorp is wat 'n aardige manufactuurwinkel, waar je heel wat kunt kopen, maar de vrouw, die de winkel heeft, vertelde mij laatst, dat ze d'r wel mee kan ophouden: de mensen kopen zo weinig nieuws meer. Kees noemt dat: ze hebben geen kracht meer om te kopen, geen koopkracht.

Geen wonder, zeg ik, als je van die regeringssteun eerst zoveel moet weggeven voor die grote post hypotheek, of de pachtboeren voor de pacht. Kees zegt: dat zijn de vaste lasten.

Kees leest veel tegenwoordig, hij wil d'r alles

precies van weten, hoe 't komt en waarom 't zo komt. Over de uitvoer had hij laatst met pastoor — daar is hij lang weer goeie vrienden mee — een heel gesprek. Pastoor en hij vonden het allebei gekkenwerk, dat de mensen van de verschillende landen hun grenzen dichtdoen, zodat ze niet meer gemakkelijk kunnen in- en uitvoeren, wat er aan beide kanten nodig is. 't Was om de mensen vijanden van elkaar te maken, zei Kees, want daardoor komt er zo'n grote werkloosheid. Daardoor niet alleen, zei pastoor, maar toch óók daardoor.

Het erge is, dat niemand van de regeringsmensen schijnt te begrijpen, waar het naar toe moet, want het kan toch niet altijd maar zo blijven met die steun. Dat loopt in de honderden millioenen, zegt Kees. Het gekste vind ik, dat, om 't allemaal op te brengen, er belastingen zijn gekomen op levensmiddelen, die ik ook geregeld nodig heb voor mijn gezin — ik denk maar aan de boter, de margarine, de suiker, de koffie en nog veel meer. Om ons steun te geven, moeten wij dus zelf meer betalen voor die dingen. Ik

denk wel eens: zijn die

heren in Den Haag nu werkelijk zo knap?

Onze oudste is een zwak popje, ze verzuimt nog al eens. De schooljuffrouw is een goed meisje, ze komt dan geregeld horen, hoe het er mee gaat. Gisteren vertelde ze mij van d'r klassen (ze heeft 56 kinderen in 3 klassen), hoeveel kinderen er te weinig voedzaam eten krijgen. Zij zegt, dat dit in de steden misschien nog veel erger is, omdat de mensen daar geen stukje grond hebben om wat te verbouwen. Daar zijn héél veel kinderen, wat je noemt, ondervoed. Want de steun, die de werklozen krijgen, is niet groot, en hoe langer de toestand duurt, hoe erger wordt het. Maar als je bij ons op het dorp een ziek kind komt opzoeken, zei ze, dan zie je hier ook, hoe weinig er aan beddegoed en zo over is.

Kees kwam er toen bij en die zei: dan moeten de mensen zelf maar eens aanpakken en een betere regeling bedenken. De schooljuffrouw zei toen, dat er toch al een plan was, dat had ze in de krant gelezen. „Weet ik óók wel",

bromde Kees toen.

Maar toen wij weer alleen waren, vroeg ik er naar en toen begreep ik, dat hij het Plan van de Arbeid bedoelde, waar mijn zuster Hendriek mij zo dikwijls over schrijft. Hendriek is lid van de S.D.A.P. net als haar man, ik geloof, dat zij het bij het rechte eind hebben. Kees is in een roomse organisatie, maar hij vindt die dingen over de arbeid en de wereld net zoals Hendriek en Jan. Dat heeft toch niets met mijn geloof te maken en ook niet met zijn geloof, zegt hij. Eigenlijk vind ik van wel, want juist om dat geloof moeten wij zorgen, dat 't beter op de wereld wordt. Is dat niet zo?

Jan en ik willen immers met onze godsdienst precies hetzelfde. Of hij nu rooms i* en ik protestant, dat doet er niets toe. Wij hebben beiden de plicht om alle mensen lief te hebben als onze naasten. Dat zegt de roomse godsdienst en de protestantse godsdienst en — zoals dominé laatst zei — dat zegt ook de Joodse godsdienst.

Dus wil ik juist als godsdienstig mens meehelpen, om de mensen gelukkiger te maken.

GEERTRUIDA.