Een joodse vrouw vertelt

De Duitse regering zet de joden buiten de maatschappij Maar het Duitse volk is niet antisemitisch

Uit een kleine stad in Zuid-Duitsland wordt ons geschreven:

In onze stad wonen nog zowat een twaalftal Joodse gezinnen, ongeveer 30 percent van onze Joodse inwoners in 1932. Velen van hen, die in de loop der laatste jaren naar het buitenland zijn gegaan, behoorden tot familie's, die al heel lang in onze stad woonden. Hun voorvaderen hebben wel drie ja zelfs vierhonderd jaar in Zuid-Duitsland

gewoond.

Joods bloed is daar gevloeid, pogroms hebben daar in de middeleeuwen gewoed. De weinigen, die er tenminste het leven afbrachten, zijn gevlucht... en kwamen weer terug toen zij geloofden, dat de bloeddorst van een fanatieke massa gelest was.

2In kwamen weer terag... en begonnen weer opnieuw. Zoveel hielden zij, torts alles, van hun

geboorteplaats,

y& hun vaderland.

De Joden, die hier nog wonen, leven als in een Ghetto. Schuw gaan zij door de straten. Als het niet absoluut noodzakelijk is, gaan zij in het geheel niet uit. Hun vroegere „arische" kennissen durven hen niet in het openbaar te groeten. Hoe gemakkelijk, niet waar, zou dit verkeerd opgevat kunnen worden — vooral als het „arische vrouwen" zijn...

In werkelijkheid zijn de mensen helemaal niet anti-semitisch. Zij moeten he evenwel zijn.

Niet waar, een goed staatsburger moet op straat rechts houden, hij moet ook zijn belasting op tijd betalen. En, ja, een goed Duits staatsburger moet daarbij ook nog de Joden haten en hun die haat op alle mogelijke wijze doen gevoelen.

Dat is toch eenvoudig burgerplicht. En het is toch bekend, dat de Duitsers plichtgetrouwe staatsburgers zijn ... In het openbaar uiten de mensen dus hun haat, maar in het verborgen ondervinden de Joden menige vriendelijkheid.

Voorbeelden? Die zijn er genoeg.

Onlangs stond ik in een winkel waar boter verkocht werd. Veel vrouwen waren er al. Meer dan een half pond boter kon niemand krijgen, omdat er nog altijd boter-schaarste is.

Ik ben aan de beurt en vraag ook een half pond boter. Maar de verkoopster zegt evenwel opvallend luid: „U kunt maar een kwart pond krijgen."

Wat kan ik als Joodse vrouw anders

doen dan dit kwart pond te nemen

Ik ontvang mijn pakje, het voelt wat zwaarder dan een kwart pond. Thuis weeg ik het na en zie: het is een half pond! De verkoopster was bang om mij precies zoveel te geven als aan haar „arische" klanten, en daarom deed ze maar, of ze mij minder gaf.

Daar is bij ons een bakker, die al bijzonder laf is: voor z'n raam heeft hij een bord, waarop vermeld staat, dat hij aan Joden niets verkoopt. Ingewijden, weten echter, dat Joden daar wel brood kunnen kopen... maar alleen na het sluiten van de winkel, meest laat in de avond.

„Achterom", beschermd door de duisternis wordt trouwens bij ons in de straat veel gekocht en verkocht. Joodse kennissen van ons hebben een kleine winkel. Overdag is het er doodstil. Maar 's avonds tegen 10 of 11 uur komen daar stilletjes vele goede Nazi's om er van allerlei dingen te kopen. Zij sluipen naar de winkel toe als misdadigers, die een slechte daad gaan volvoeren ...

Dikwijls komt 't ook voor, dat „ariërs"

voor hun Joodse kennissen mee inkopen.

De weinige Joden, die in de dorpen wonen, hebben het nog slechter dan wij. (Hoewel wij 't ons niet kunnen voorstellen, dat mensen nog meer kunnen lijden dan wij). Ook de boeren zijn voor het grootste deel niet anti-semitisch; zij houden zich meest neutraal en zijn noch bijzonder vriendelijk noch bijzonder vijandelijk tegenover Joden.

Maar de jongetjes uit de HitlerJugend (nazi-jeugdorganisatie voor jongens) — die treden heel brutaal op.

De ouders kunnen hun kinderen met geen mogelijkheid in de goede richting leiden. De beambten, die uit andere plaatsen hier zijn aangesteld, zijn domme en bekrompen mensen, zij regeren volledig en aan hun invloed is het te wijten, dat de weinige Joden, die hier wonen, op de gemeenste manier worden behandeld. Zelfs overdag vallen leden van de Hitler-Jugend bejaarde Joden op straat aan.

Kort geleden zei ik tegen een oudere Joodse vrouw, die met haar man in een van de omliggende dorpen woont en die mij haar leed klaagde, dat zij nu eindelijk het dorp moesten verlaten. Maar' zij schudde beslist haar hoofd: „Neen! in dit dorp ben ik geboren en daar wil ik ook sterven. Al vermoorden ze mij ook..

De dorpsgeestelijken hebben in het geheel geen invloed meer op de jeugd. Hun preken op de kansel, waarin zij tot verdraagzaamheid en goedheid aansporen — de jongens komen er niet meer naar luisteren. Dikwijls zitten deze geestelijken bij de oudere boeren in de kamer en gedenken de „goede oude tijd", waarmede zij zowel de tijd van de monarchie als die van de republiek bedoelen.

Ik weet, hoe verscheidene dorpsgeestelijken ontsteld waren, toen zij de brieven van den bisschop lazen, welke de

onderwerping van den bisschop inhield. Want niettegenstaande al dergelijke vriendschapsbetuigingen tegenover de fascistische barbaren, staan de dorpsgeestelijken zelf in het algemeen buitengewoon vijandig tegenover het Hitiersysteem.

Ten slotte wil ik nog een voorval van enkele weken geleden mededelen, dat op heel tragische wijze eindigde.

Het enige kind van een Joodse familie in een omliggend dorp werd ziek. Dicht bij hen woont een dokter, een „arische" dokter.

Hij als „ariër" mocht het Joodse kind niet behandelen. De moeder smeekte — niets hielp. De vader ging toen de volgende morgen naar een naburige stad, waar nog een Joodse dokter woonde. Het duurde een tijd voor hij de goede trein met aansluiting kreeg en den dokter bereikte.

Toen deze kwam, was het kind reeds gestorven...