HET VORIGE: Clara Boltwood uit de grote Amerikaanse stad New York onderneemt met haar vader, een rijk zakenman, die overwerkt is, een autotocht naar de westkust van de Verenigde Staten van Amerika naar de stad Seattle, waar de Boltwoods familie hebben. Deze tocht zal weken duren, maar Clara chauffeert goed en hoopt op die manier haar vader te genezen. Bij het plaatsje Schönstrom (zie boven) krijgt Clara moeilijkheden, waaruit een jonge man, zekere Milt Dagget, in een onogelijk auto'tje haar redt. Zij komen nu in een volgend stadje, n.1. Gopher Prairie aan, waar men hen in het logement heel familiaar behandelt. Milt Dagget gaat hen achterna.

No. 20.

Maar nu was 't anders, nu zag hij gradueel verschil in alle sokken. En bij zijn kampvuur gezeten, sligerde hij, al zuchtend tegen de deftig onverschillige Vere de Vere, allerlei vervloekingen over zijn reserve paren dikke geel-wit gestreepte wollen sokken, die hij uit zijn manden handkoffer had gehaald, en bij 't licht van het vuur inspecteerde.

„Weg, jullie onwaardig, ellendig uitziend sokkenpaar. Nou ben ik er achter, wat jullie eigenlijk bent. Je waart zogenaamd een koopje, twee paar vcor haast niets. Maar ik bekijk je nu, zoals ik Adolph Zolzac bekijk en dien agent in auto-onderdelen en je bent in mijn ogen niets anders dan addergebroed, naar akelig gespuis, lelijk en kreukelig paar voethoezen."

En de dag daarop hadden de „manna brengende" ra \ en uit de hemel vier paar prachtsokken neergelegd voor den landloper. die ze met graagte meenam.

In Jeppe kccht Milt voor veel geld de hele voorraad zijden sokken van den eigenaar van het warenhuis aldaar, vijf naar ln totaal.

En mochten zij minder geschikt zijn als sckken op zo'n autotocht, of om zeit te wassen in een beek onderweg, het waren, en daardoor wonnen ze enorm in waarde, „echte symbolen."

Milt voelde zich een stap nader komen tot „dit leven", waarin comfort en gemak een rol speelt. En a s hij in Seattle kwam, kon hij zijn hotel binnengaan, zonder bang te zijn voor de onderzoekende blikken van het hotelpersoneel. Dan schafte hij zich neg wat aardig uitziende hemden aan en wat dassen, niet te stemmig, maar ook niet te opzichtig, en een kwaadaardig harde nagelborstel, die alle motorolie en vet eenvoudig uit de lijnen van zijn handen wegborstelde.

En dan kocht hij nog een boek.

Dat boek was een grammatica. Milt wist heel goed dat er in elke taal zo iets onbeschaamds als „grammatica" bestond, maar 't had hem nooit veel last berokkend.

Hij wist ook dat sommige mensen liever zeggen: „Zij waren" in plaats van „Hun waren" en meer zulke uitdrukkingen. Hij herinnerde zich een van zijn leraren in St Cloud, die zich geweldig voor dergelijke nietigheden interesseerde.

Maar Milt kwam tot de ontdekking, dat „grammatica" als zodanig nog slechts t begin van de ellende was.

Hij begon te beseffen, dat er geestelijke eigenschappen waren als: beeldspraak en de juiste keuze van synonymen (woorden van gelijke betekenis).

Hij had 't altijd wel geweten, maar in zijn voelen was 't heel zelden tot uiting gekomen, dat 't dikwijls gebruiken van vloeken als „wel bliksems" en „verdomme" geen plaats lieten voor wat verfijnder uitdrukkingen.

En nu zocht hij en bestudeerde hij die „verfijning", die hij dan in zijn woordenschat zou toepassen.

Even heerlijk als hij elke dag zijn avonturentocht vond, vond hij 't ook, om al die nieuwigheden in woorden uit te drukken. Daaraan had hij heèl veel meer behoefte dan Clara Boltwood.

En hij uitte zulks van tijd tot tijd tegen Vere de Vere, die in zoverre een heerlijke toehoorster was, dat zij nooit iets anders terug zeide dan: Purr, Purr, en dat 't absoluut onverschillig was als Milt haar in de rede viel en uitroep: „De prairie is eigenlijk de zee".

In de verte is zij als zilver, neen, zo'is 't niet, is zij matzilver en ver weg aan de horizon zijn de Eilanden van de... van de... Wel duivels, hoe heetten die eilanden in zijn boek over mythologie ook weer? Was 't niet: de Eilanden van de Begenadigden. Grote koning, wat ben je toch een zeldzaam onwetende kat Vere. De eilanden der Hespereds? Neen, nu weet ik 't... der Hesperiden. Zo is 't en niet anders.

En nu, wat zeg je tegen dien man in 't hotel? Mag ik u even lastig vallen om een spoorboekje? O ik dank u wel. Waarom nu juist: dank u wèl?"

Terwijl Clara op haar tocht de gehele dag de indrukken in zich opnam die de bruine aarde en de zon haar gaven, was Milt's pelgrimstocht des te waardevoller in zijn pogen, om diep in 't menselijk leven door te dringen.

Hi.l begreep nu eerst recht, dat de koffie¬

kamer van Mac niet 't beste tehuis voor hem was, en dat Mac's onveranderlijke gewoonte. om tegen klanten, als zij een aanmerking op iets hadden, te zeggen: „Als 't je niet bevalt, donder dan maar op,'' nu niet bepaald overbeleefd was

Als hij door een stad reed. zag hij nu, dat hij de huizen heel anders beoordeelde dan vroeger en ze niet in twee categorieën alleen verdeelde: groot en comfortabel, of klein en krenterig, maar dat bij dit alles nog een grote factor kwam. die hij zich nu herinnerde, dat zijn leraren noemden: „Goede smaak."

Hij was heel anders dan vroeger, niet: _de Milt", die met niets anders dan met zijn garage bezig was, maar: „de beleefde, voorkomende Milt" met de opgewekte vrolijke ogen, die 's avonds de onderwijzeres van 't stadje een eind mee liet rijden en van school naar huis reed, langs wegen, omzoomd met wilde rozen en langs ruisende korenvelden.

Een aardig, vlug, keurig onderwijzeresje was 't van een negentien of twintig jaar.

„Gaat u helemaal naar Seattle? O wat een prachtige tocht. Wordt u niet erg moe van al dat rijden," vroeg zij, bewonderend naar Milt opziend.

„O neen. helemaal niet. En dan, ik zie van alles, mensen, dingen. Vroeger dacht ik dat alleen de omstreken van het stadje waar ik woon, de moeite waard waren."

„Wat is 't toch verstandig van u. dat u zo'n tocht maakt De meeste jongelui die ik ken, denken dat er niets bestaat dat beter is dan Jimtown of Fargo "

Zij keek hem met stralende ogen aan. En Milt dacht bij zichzelf: „Ben ik nu eigenlijk geen grote gek Dat meisje zou zo verliefd op mij kunnen worden. Ze i.« een stuk beter dan ik ben, zo netjes en lief en keurig, een echte schat. We zouden best samen gelukkig worden. Zij is als een heerlijk verwarmend vuur en ik, idioot, rijd maar steeds achter Miss Boltwood aan, een kille, koude, onbereikbare ster en misschien zal ik onderweg nog wel door 't vagevuur moeten gaan en wie weet wat nog meer.

Maar... bij zo'n gezellig huiselijk vuur zou ik slaperig worden."

„Waar denkt u zo over? U trekt zulke rimpels," vroeg 't onderwijzeresje.

„Denken, neen, dat was mijn bedoeling niet," antwoordde hij lachend.

En hij stuurde met één hand en de andere greep de hare, een koele, kleine hand van een aardig meiske, en hij lneld 't gevangen, dat handje, en 't deed even zijn hart sneller kloppen Hij zou 't wel heel vast willen houden.

En de historieschrijver van deze pelgrimsliefdetocht moet toch even constateren dat onze held als pelgrim voor een fractie van een minuut zijn godin Clara en haar goddelijke gestalte vergat en dat hem heel even door 't hoofd ging, dat hij makkelijk van Schönstrom in twee dagen en een nacht naar 't onderwijzeresje zou kunnen rijden en dat een hofmakerij met dat lieve blanke handje, rustend in t zijne, niet tot de onmogelijkheden behoorde.

(Wordt vervolgd).