i „Annu^nTtünsje'Cïara^eK'Maria

| gingen t'èzamen om naar haar te hooren, ^ die op de weide op den eersten Mei j vertellen zou den strijd der arbeidsters

Zacht als een zon

kwam daar de spreekster over het tapijt. Zij boog

zich zacht voorover naar den menschen toe. De hemel omvatte in wijde stilte dat stuk der aarde waar ze stonden:

„Wij vragen den achturendag, omdat wij gezond willen zijn, zooals de boomen,

zooals de dieren, als deez' gouden zon wier schijn ik hier in mijne vingren heb.

Wij vragen den achturendag omdat

wij meisjes, maagden, moeders zijn. Daarom

vragen, ja eischen wij d'achturendag.

„Wij vragen den achturendag, omdat

het kind beschermd moet worden, dat in ons

leeft, hier in onzen schoot

„Wij vragen den achturendag, omdat

het zacht gebabbel aan het kleine kind

door ons gehoord moet worden. Wij willen niet

heengaan van de aarde zonder dat gehoord

te hebben, dat zachte beekvalletje

door ons huis heen. Als wij in de andre kamer

zijn, dan spreekt het daar verre stil, zijn ziel

beweegt, gaat open, en klankt open als

een bloem. Zouden wij geen tijd hebben om

dat te hooren? O geeft ons dan de dag

van acht uur, dat er een stuk voor

ons over is om naar ons kind te luistren.

„Wij willen onzen jongen tot een man zien worden — de eerste manlijke gedachii

zien over zijn gelaat

Wij willen aan ons meisje vertellen, wat de liefde is, wat de man. Wij willen bij haar zijn totdat zij vrouw is, als haar eigen zuster.

EERSTE MEIFEEST

„Wij willen bij onzen man zijn opdat wij onze liefde voor hem, o, doorproeven.

Tot aan zijn dood of onzen dood. En om«

dat onze kinderen moeten zien, wat of een huwelijk is. Daarom d'achturendag,

want zonder dien bestaat daarvoor geen tijd.

„Wij willen de natuur in, willen schoonheid zoeken en vinden in het schuim der zee,

wij willen de muziek aanhooren die opstijgt van het zeevlak, wij willen liggen aan 't strand en de geheimen van de schelpen en het zand voor ons uitkijken,

wij willen de vogels zien gaan in 't bosch,

wij willen de bloemen daaruit zien groeien, wij willen de zon als een broeder voelen,

even vrij als hij zijne stralen zendt willen wij dat de menschheid ons uitzendt.

„Wij willen 's avonds in ons kamertje gedichten lezen,, bliksem door de hersens voelen van gedachten, en gloed in wel van ons hart ....

„Wij willen in de museums stil gaan langs de marmeren lijven, en in ons schoonheid voelen aan de an'ieken verwant. Wij willen bij de muziek luisteren die als een stroom over ons henen komt,

en ons reinigt als een stroom door ons hart. Wij willen reine wetenschap kennen want zonder die worden wij nimmer sterk.

Ziet gij niet hoe daarginds hoog in het zonlicht het denkbeeld van het socialisme staat?

Welnu -

Wij eischen den achturendag omdat alleen een geestelijk en zedelijk,

lichamelijk en zielssterk proletariaat het socialisme timmren kan met daden."

(Gedeelten uit „Een Klein Heldendicht' door Herman Gorter, 1908.)