HEI' VORIGE: Nollie Pierson de 17-1arlge dochter van een predikant ontmoet in 1916 bij haar oom en tante waar zij gelogeerd is een jong officier Cyril Morland Zi.i verloven zich en willen trouwen vóo: hij naar bet Iront moet Tante Thera veelt voor de jongelieden maai de vader wil geen toestemming geven Als Cyril plotseling wordt opgeroepen maken zij 's avonds samen een tocht naar een stille plek en op Nollie's aandringen wordt zij daar z'n vrouw Zij wil nu verpleegster worden en gaat naar een hospitaal, waar een nicht, Leila Lynch, hoofdverpleegster is. Door haar leert zij kapitein Port een vriend van Leila, kennen, een 40-jarig man, die gewond terug is gekomen. Cyril sneuvelt.

Het blijkt, dat Nollie een baby verwacht. Gratiail, haar zuster en haar man komen over en vernemen N.'s toestand. Ten slotte zegt Nollie het aan haar vader.

No. 27.

Pierson had het zich herinnerd. Volle vijf minuten lag hij voor zich uit te staren. Dan stond hij op, vouwde de plaid werktuigelijk op en keek naar de klok. Acht uur! Hij ging naar boven, klopte op Nollie's deur en trad binnen.

De gordijnen waren opgehaald, maar ze lag nog te bed. Hij stond naar haar te kijken.

„Een gelukkig nieuwjaar, mijn kind!" zei hij, en hij beefde zichtbaar over zijn hele lichaam. Ze zag er zo jong en zo onschuldig uit, met zulk een rond en fris gezichtje na haar slaap, dat de gedachte in hem opkwam: „Het moet een droom zijn geweeest!" Ze bewoog zich niet, maar langzaam kwam er een blos . over zijn wangen. Geen droom — geen droom! Met trillende lippen zei hij:

„Ik kan het niet beseffen. Ik — ik hoopte, dat ik verkeerd gehoord had. Was het niet zo, Nollie? Ja?"

Ze schudde het hoofd.

„Vertel me alles," zei hij, „om Gods wil!"

Hij zag haar lippen bewegen en ving de zacht gesproken woorden op:

„Er is niets anders te vertellen. Gratian en George weten het en Leila. Het kan niet ongedaan gemaakt worden, vadertje. Misschien zou ik geen zekerheid gehad willen hebben, als u niet geprobeerd had Cyril en mij tegen te gaan — en soms ben ik blij, omdat ik iets van hem zal hebben." Ze keek naar hem op. „Alles wel beschouwd, is het werkelijk hetzelfde; alleen is er geen ring. Het geeft niets om nu met me te praten, alsof ik hier al geen eeuwigheid over gedacht had. Ik weet alles al, wat u zeggen kunt; ik heb het al tegen mezelf gezegd. Er blijft niets anders over dan het van de beste kant op te nemen."

Haar warme hand kwam onder de dekens uit en drukte de zijne zeer vast. Haar blos was dieper geworden en haar ogen

schenen hem toe te glinsteren.

„O, vadertje, wat zie je er moe uit! Ben je niet naar bed geweest, arm vadertje!"

Pierson onderdrukte zijn aandoening en zei heel kalm: „Zou je thuis willen zijn, lieve, of ergens anders heengaan?"

Nollie was begonnen haar hoofd op haar kussen heen en weer te gooien, als een koortsig kind, wie het haar in de ogen en de mond komt.

„O, ik weet het niet, wat doet het er toe?"

„Kestrel? Zou je daar heen willen? Je tante — ik zou kunnen schrijven —"

Nollie staarde hem een ogenblik aan; er scheen een strijd in haar plaats te vinden.

„Ja," zei ze, „dat zou ik wel willen. Maar niet als oom Bob er is."

„Misschien zou je oom hier willen komen om me gezelschap te houden."

Ze wendde haar gezicht af en weer begon ze haar lichaam onder de dekens heen en weer te gooien. „Het kan me niet schelen." zei ze, „waar dan ook — het doet er niet toe."

Pierson legde zijn koele hand op haar voorhoofd.

„Kalm!" zei hij, en knielde neer bij het bed.

„Genadige God," mompelde hij. „Geef ons de kracht om deze vreselijke beproeving te dragen. Bewaar mijn geliefd kind, en breng haar vrede, en leer mij te begrijpen, waarin ik gefaald heb jegens u en haar. Kastijd en versterk haar in alle dingen, mijn kind en mij."

Zijn gedachten gingen door in de verwarde, onverstaanbare onzekerheid van het gebed, tot hij haar hoorde zeggen: „U hebt niet gefaald, waarom praat u van falen — het is niet waar; en bid niet voor mij, vader."

„Ik zal een zoon hebben; Cyril zalet helemaal gestorven zijn. Ik wens geen vergiffenis te ontvangen."

Toen zweeg hij.

Ze kwam niet ontbijten en toen hij zijn eigen ellendig maal gebruikt had, nam het mechanische ambtelijke leven hem dadelijk weer op. Nieuwjaarsdag! Hij had veel te doen. Hij had, vóór alles, een vriendelijk gezicht te zetten voor zijn kudde, en allen en iedereen met een moedig uiterlijk te begroeten.

HOOFDSTUK X.

Toen Thirza Pierson haar zwagers hand zag, zei ze natuurlijk: „Er is een brief van Ted."

En Bob Pierson, met zijn mondvol, antwoordde even natuurlijk: „Watschrijft hij?"

Maar bij het verder lezen bevond ze, dat het beantwoorden van die vraag een van de moeilijkste opgaven was, waarvoor het leven haar ooit had geplaatst. Het nieuws ontroerde en ontstelde haar diep. Onder haar vleugels had deze ramp plaats gevonden! Hier bij haar was dit betreurenswaardigste wonder gewrocht, met zulke gevolgen van levensontwrichting! Nollie's gelaat, Ver- ' strooid en vol hartstocht, voor de deur van haar kamer op de avond, dat Cyril Morland vertrok, dook plotseling voor haar op. Haar instinctief gevoel had haar dus niet bedrogen — een instinct, dat ze getracht had te smoren!

Ze begon van achteren af aan: „Hij vmagt of je bij hem wilt komen logeren, Bob."

„Waarom niet wij beiden?"

„Hij wil graag, dat Nollie bij mij komt; ze is niet goed in orde."

„Niet goed? Wat scheelt er aan?"

Thirza had een korte strijd. Het hem vertellen scheen haar ontrouw aan haar sekse; het niet te vertellen ontrouw aan haar echtgenoot.

Zoals vaak in het leven, beslist een eenvoudige beschouwing der feiten over principes. Hij zou zeker dadelijk zeggen: „Kom, geef mij de brief," en ze zou hem moeten geven.

Ze leunde voorover, keek hem in het gelaat en zei rustig: „Herinner je je die avond, dat Cyril Morland wegging en Nollie zich zo vreemd gedroeg? Nu, mijn beste, ze verwacht begin April een kindje. De arme jongen is dood, Bob; oordeel zacht — hij stierf voor het vaderland."

Ze zag zijn gezicht langzaam rood worden en dacht verstrooid: „O — heeft hij zijn mond vol? Wat zal er komen?"

Weinig of niets anders kwam er dan een diep ademhalen in het woord: „Wat?"

„De arme Edward is vreselijk van streek. We moeten doen, wat we kunnen. Ik verwijt het mezelf nog." Instinctief gebruikte ze die woorden. *

Je verwijten doen? Onzin. Die jongen...!" Hij zweeg.

Thirza zei kalm: „Neen,, Bob, ik weet zeker, dat van hen beiden Nollie de stoot gaf; ze was die dag wanhopig. Herinner je je haar gezicht niet? O, die oorlog! Hij heeft de hele wereld op haar kop gezet. De enige troost is, dat men voelt, dat er nu niets normaal is."

„Bij Jupiter!" zei hij, „wat een ontzettend iets! Dat het juist Nollie moet zijn! Ik ben er helemaal ontdaan van, Thirza, het is niet te zeggen, hoe ontdaan ik er van ben." Maar bij elke herhaling van zijn woorden werd zijn stem opgeruimder en Thirza voelde, dat hij al over het ergste heen was.

„Je koffie wordt koud!" zei ze.

Bob Pierson ging weer zitten.

„Wat raad je me? Zal ik er heen gaan?" zeg?"

Thirza, die haar plan de campagne al had opgemaakt, zei: „Ik denk, dat je voor den armen Ted als een afgezant Gods zult zijn; je zult hem opwekken. Vóór Pasen zal Eve geen verlof krijgen en ik kan best alleen zijn hier en voor Nollie zorgen.

(Wordt vervolgd).