Herdenking van Raden Adjeng Kartini ')

Een Indonesische vrouw herdenkt haar landgenote Kartini

In overeenstemming met het karakter van de herdenking van de grote Kartini, wil ik u er aan herinneren, dat zij in een van haar brieven gepleit had voor de toekenning van een studiebeurs aan een begaafden Sumatraansen jongen, die toen op de H.B.S. te Batavia was.

Het was. zoals u allen weet, ook de lievelinge -ns geweest van Kartini om verder te .^ogen studeren. Zij zou ook in de gelegenheid zijn gesteld naar Nederland te gaan, doch daar dit niet kon, had zij nog moeite gedaan dat bedoelde Sumatraanse jongen in haar plaats zou mogen gaan. Dit eenvoudige feit zegt mij, dat reeds toen, 40 jaar geleden, bij Kartini. hoewel misschien onbe¬

wust, reeds innerlijk sympathie bestond voor het streven naar eenheid onder de Indonesische volkeren. Haar gedachten waren niet beperkt tot de eigen groep van midden-Javanen, waartoe zij behoorde, zelfs niet tot haar eigen sekse, doch reikten ver tot over de grenzen. Datzelfde streven naar een¬

heid kan men ook beluisteren in haar andere brieven, waarin zij het had over het opiumkwaad onder de bevolking. Als meisje van adellijke geboorte, opgevoed tussen de muren van de kaboepaten, die voor het gewone volk ontoegankelijk is, trok zij zich het lot aan van de brede volkslagen. Zij vroeg niets voor zichzelf, maar voor het Javaanse volk.

Hieruit blijkt duidelijk, dat Kartini ook zich rekenschap had gegeven van grote maatschappelijke vraagstukken, dus niet alleen het vraagstuk van de Indonesische vrouw. Hoewel zelf van adel, voelde zij zich één met den minsten tani, wiens leed ook haar leed, wiens vreugd ook haar vreugd was. Ik kom nu vanzelf op een onderwerp, dat wij nu nog dagelijks om ons heen zien. Ik bedoel dan het vaak bij ons volk, met name het Javaanse volk, waargenomen verschijnsel, dat er gewild of ongewild in woorden of gezegden een tegenstelling wordt geschapen tussen adellijken en niet-adellijken. Gelukkig is ons volk bespaard gebleven van die scherpe standsverschillen, oals wij die in Indië vinden, waar men zulke grote tegenstellingen heeft tussen de kasten en godsdiensten.

KARTINI

') Raden Adjeng = Javaanse freule.

In dat opzicht mogen wij Indonesiërs zeker dankbaar zijn. In wezen bestaat er eigenlijk ook geen scherpe scheidingslijn tussen adellijken en niet-adellijken. Een groot deel van hen, die tot de adel worden gerekend, is toch vaak door bloedverwantschap innig verbonden met de gewone volkslagen. Wanneer die adellijken derhalve neerzien op hen, die niet van adel zijn, betekent dat een verlochenen van eigen afkomst.

Aan de andere kant wordt die adel, dikwijls zeer onverdiend aangewreven, dat hij een belemmering is voor de vooruitgang van het volk, weinig oog heeft voor de noden van de bevolking. Men verwacht van de kringen van de adel ook niet veel heil meer voor de vooruitgang van het Indonesische volk. Men vergeet hierbij dan vaak, dat er zovele figuren uit die kringen zijn, die daadwerkelijk hebben medegewerkt aan de vooruitgang van het volk. De een doet het in stilte door financiële steun aan sociale instellingen, de andere door deel uit te maken van verschillende organisaties.

In elk geval kan het slechts de eenheid schaden, wanneer aan die adel alleen alles wat lelijk is voor de voeten wordt geworpen. Ook hier dient men te zoeken naar wat eenheid bevordert en te vermijden hetgeen verdeeldheid brengt. De zovele intellectuelen, die uit alle kringen zijn voortgekomen, mogen er inderdaad trots op zijn, dat zij door hun energie dezelfde plaats kunnen innemen en dezelfde waardering hebben verworven als tevoren alleen de adellijken. Alleen door wederzijdse waardering kan men zich zelf beschermen tegen invloeden, die slechts onze belangen kunnen schaden.

Datzelfde tot elkaar komen, heeft men ook in de verhouding tussen gestudeerde en niet-gestudeerde vrouwen. Ik denk hierbij vooral aan onze moeders, die hoewel zij weinig ontwikkeld zijn vaak zo groot zijn in hun levensopvatting en plichtsbetrachting.

Ik kom nu vanzelf op de verhouding tussen het jongere en oudere geslacht. Wij jongeren vergeten maar al te dikwijls hoeveel wij voor het leven hebben medegekregen van onze voormoeders. Zeker, zij zijn niet ontwikkeld, men is dan geneigd om elkaar na te praten, dat onze moeders geen steun waren of zijn voor haar echtgenoten. Maar men ziet over het hoofd de geestelijke invloed. die van haar uitgaat op het gezin, dat toch het fundament vormt van de maatschappij.

Wanneer wij dit voor ogen houden, dan zullen wij jongeren, die beter toegerust zijn met ontwikkeling, ook tot het besef komen, dat wij in dat opzicht niet achter mogen staan bij onze moeders. In de verhouding tussen jong en oud komt men dan nader tot elkaar.

De zich voltrekkende evolutie in ons vrouwelijk leven stelt echter hogere

eisen aan het huwelijk. De grootse levenshouding van onze moeders, die ons voor de geest staat en als leidster dient, wordt niet zelden als iets vanzelfsprekends beschouwd. De man aanvaardt ze als een erfenis, die ons Indonesische vrouwen is meegegegen. Maar de hedendaagse Indonesische vrouw van haar kant vraagt iets meer dan dit aanvaarden.

Zij vraagt zo niet waardering dan toch belangstelling. De echtgenoot in zijn streven om vooruit te komen, hetzij in studie, hetzij in zijn gewoon dagelijks werk, zal vooral niet uit het oog mogen verliezen, dat in zijn onmiddellijke nabijheid en naast hem een object aanwezig is, dat ook zijn studiezin en belangstelling waard is. Het spreekt van zelf, dat de echtgenote van haar kant op haar wijze den man zal hebben weten te inspireren en te steunen.

Misschien zijn deze woorden minder op hun plaats, waar ik hier spreek in een kring van dames en heren, van wie de meesten met dergelijke problemen nog niet te maken hebben, maar wat ik heb aangehaald geldt ook in niet mindere mate in de verhouding tussen de jongeren van beider sekse.

Hiermee bedoel ik, dat van het Indonesische meisje verwacht wordt — zeer terecht — dat zij die erfenis' ondanks de moderne ontwikkeling in ere blijft houden. Immers wij moeders zijn in die sfeer opgegroeid, waar ons steeds voor ogen werd gehouden, dat wij ons hebben te gedragen als een „Poetri sedjati, tedaking koesomo, rembesing madoe". Ik weet hiervoor geen Hollandse vertaling, maar deze Javaanse spreekwijze heeft ongeveer dezelfde betekenis als „noblesse oblige". Edele afkomst legt verplichtingen op.

Ook wij streven er naar, dat deze levensbeginselen door onze meisjes hoog worden gehouden. Als moeder en vrouw kan ik mij echter ook verplaatsen in de gevoelens en de gedachtegang van het hedendaagse Indonesische meisje, dat tot het inzicht is gekomen, dat een hoog zedelijke opvatting in handel en wandel niet alleen het monopolie moet zijn van het meisje, maar dat zij dit ook verwacht van den jongen man.

Het is zeker een gelukkig verschijnsel, dat dit door de jongere generatie wordt aangevoeld. In de verschillende jeugdorganisaties, de sport- en schoolverenigingen, die ik vooral in de laatste jaren in Indenosië heb mogen gadeslaan, is het verheugend te constateren, dat dat besef bij de jongens groeiende is. In de grote vrijheid die onze meisjes en jongens nu genieten, zullen zij op die wijze ook meer baat dan schade vinden. Men leert elkaar hoogachten, de verhouding wordt oprechter, meer ongekunsteld en spontaan zonder de Oosterse vormen met voeten te treden.

Van dit onderwerp wil ik afstappen om u als slot nog het een en ander te vertellen van de groeiende verbroedering onder de verschillende volksgroepen in Indonesië. Het zijn allemaal uiterlijkheden die ik wil aanhalen, doch die