BINNENHOF

Wij schamen ons

De rede van Albarda bij de Algemene Beschouwingen over de staatsbegroting, is door dr. Colijn beantwoord. We zouden dat antwoord in twee geheel afzonderlijke delen willen scheiden: het eerste deel, dat betrekking heeft op de sociaal-economische problemen en het andere, dat in verband staat met de gruweldaden in een hedendaagse zogenaamd „beschaafde" staat ten opzichte van een weerloos, onschuldig volk bedreven.

Wat de sociaal-economische kant betreft moeten wij het antwoord van den minister-president helaas zeer vaag noemen. Ten opzichte van het plan ter bestrijding der werkloosheid heeft dr. Colijn zich niet laten verleiden, bepaalde plannen te noemen maar is hij voorzichtiglijk op de vlakte gebleven en heeft zich verscholen achter dat regeringsplan, dat nog wel enige maanden tijd vorderen zal, voor het open en bloot op tafel ligt. Zèèr juist was dus Albarda's opinie, die ik u de vorige week meldde: „Laten wij ons niet te vroeg verheugen."

Verder deelde minister Colijn mede, dat het kabinet eenstemmig van mening is, dat thans geen nieuwe gelden beschikbaar kunnen worden gesteld voor verbetering der leerlingenschaal. Of er voor de kwekelingen met acte iets gedaan zal kunnen worden, zal nader worden bekeken bij het hoofdstuk. Onderwijs.

Of uitbreiding van de zorg voor ouden van dagen ter hand genomen kan worden, hangt af van de behandeling der nieuwe belastingplannen, die in uitzicht zijn gesteld.

Men ziet het: mist, mist, en nóg eens mist! Maar men hoeft geen helderziende te zijn, om te concluderen, dat de regering voor 't grootste deel de oude paden zal bewandelen.

Hoe graag men echter voor het Nederlandse volk een andere richting wil, en hoe onvermoeibaar daarvoor nu al jaren lang het gehele propaganda-aparaat der S.D.A.P. werkt, in deze dagen wordt letterlijk alles op de achtergrond gedreven door de machteloze ergernis en

afschuw over de barbaarsheden in het Duitse Rijk.

Alles draait eigenlijk om de vraag, die pg. Albarda en velen met hem in de Kamer, duizenden in het land, in de pers en in vergaderingen hebben gesteld:

Kan er voor die rampzalige slachtoffers geen verruiming van de toelatingsmogelijkheden naar ons land komen?

Dr. Colijn antwoordde, dat de regering onmiddellijk actief is geweést. Verscheiden Joden zijn toegelaten, kindergroepen, tegen de Nederlandse grens aangedrongen, zijn binnengekomen. Intussen is gebleken, dat andere landen de grenzen absoluut gesloten houden,

en de grote stroom van vluchtelingen zal dus naar Nederland afvloeien. Dat kan niet in opbeperkte mate gebeuren. Intussen wees dr. Colijn er op, dat de Ned. regering zich tot Denemarken, Frankrijk, België, Zwitserland en Engeland heeft gewend met de vraag, of er door gemeenschappelijk overleg daadwerkelijke hulp aan de duizenden ongelukkigen is te brengen.

Zóver in hoofdzaak dr. Colijn.

Het enigszins opgeluchte gevoel, dat deze mededelingen bij velen verwekte, zal echter door de gebeurtenissen der laatste dagen wel grondig verdwenen zijn.

De afschuwelijkste tonelen hebben zich aan onze grenzen en op onze vlieghavens afgespeeld.

Een ruimere toelating?

Het is een bespotting!

Teruggedreven worden de mensen naar de hel van het nationaal-socialisme.

De kleine groepen, die zijn binnengekomen, de kinderen in Naarden, de enkelen in onze grensstreken, we zijn er niet mee tevreden.

Het Nederlandse volk wil zijn afschuw over deze vervolging omzetten in daden van barmhartigheid. In schier elke plaats van betekenis heeft de burgerij spontaan het initiatief tot hulp genomen. Comité's zijn gesticht, gelden ingezameld, gebouwen voor onderdak aangewezen.

Maar waar blijven de vluchtelingenf

Wij schamen ons, wij schamen ons diep, dat duizenden onzer medemensen aan de grootste angst en vertwijfeling ten prooi, ons land niet mogen binnenkomen, omdat daar moeten worden nageleefd de dorre reglementen en paragrafen, die in tijden van nood met alle menselijkheid spotten.

Wij schamen ons, in een „beschaafde" samenleving te wonen, waar de machthebebers eerst moeten confereren en studeren, vóór zij in diepe nood verkerende medemensen hulp bieden.

Wij schamen ons, dat zö het christelijk gebod van naastenliefde verworden is in de maatschappij van heden.

Wij schamen ons, als wij aan tafel zitten en onze gedachten voelen gaan naar hongerende vrouwen en kinderen, naar stervende zuigelingen, wien zelfs de eerste levensbehoeften worden onthouden.

Wij schamen ons, als wij voor onze kinderen zorgen en denken, wat daar vlak bij, o. maar zo'n paar uur van ons verwijderd, met andere kinderen gebeurt.

Wij schamen ons, als wij de slaap zoeken en weten, dat daar duizenden ronddolen, die „geen steen hebben, om het hoofd op te leggen."

O, christelijke samenleving, mocht dit ellendige schaamtegevoel, dat ons beklemt, de machthebbers in alle democratische landen achtervolgen, achtervolgen, tot er uit voortvloeit de enige daad, die onze Joodse medemensen kan helpen:

De grenzen open! H. W.

De maat is vol!

Onder bovenstaande titel is door mej. M. C. Bouwmeester te Amsterdam, Bronckhorststraat 22, een manifest uitgegeven, waarvan wij hier de kern overnemen:

„De bedachtzamen keuren de daad van den jeugdigen Pool Grünspan af, al zijn er enkelen, die zeggen zich wel in zijn gemoedstoestand te kunnen indenken. De bedachtzamen zien met afgrijzen de gevolgen van die daad; duizenden Joden worden het slachtoffer van de wraak, die Duitsland meent te mogen rechtvaardigen door voor te geven, dat dit de straf is voor de onbezonnenheid van een man, die de kinderschoenen nog nauwelijks is ontwassen. De bedachtzamen kunnen, zo zeggen zij, onmogelijk deze daad van den jeugdigen Pool goedkeuren.

Maar... bedenken deze bedachtzamen ook, dat zij mede schuldig zijn aan deze daad? Begrijpen zij wel, dat hun houding tegenover de vele gruweldaden aan onschuldigen bedreven, er toe heeft geleid, dat er steeds meer slachtoffers van het fascisme worden gekweekt? Is het wel ooit tot hen doorgedrongen, dat hun lijdzaamheid ten opzichte van het lot van duizenden in het Derde Rijk, het nationaalsocialisme gesterkt heeft in de mening, dat hem alles geoorloofd is; dat het baas is in eigen huis?

Reeds vijf jaar lang ziet men werkeloos toe, hoe duizenden en nog eens duizenden onschuldigen worden vervolgd, gepijningd, gemarteld, gedood of in de dood gedreven worden, alleen, omdat zij een andere overtuiging hebben dan de machthebbers van het ogenblik; alleen, omdat zij tot een ander, naar de mening van die machthebbers, minderwaardig ras behoren! Zwijgend heeft men toegezien en daardoor het fascisme driester gemaakt. Immers, de wereld doet toch niets!

En begrijpen de bedachtzamen dan niet, dat zij niet het recht hebben de daad van dezen jongen man af te keuren? Dat zij daartoe niet het recht hebben, omdat zij medeschuldig eraan zijn, dat deze ongelukkige tot die daad is gekomen. Hij was nog slechts een kind van ongeveer twaalf jaar, toen de vervolging van zijn ras- en geloofsgenoten aanving. Vijf jaar lang heeft hij machteloos moeten toezien, hoe zijn familieleden, zijn vrienden en kennissen werden vervolgd, verguisd, vernederd en nog erger

En als men dat begrijpt, dan is ook de tijd gekomen, dat men beseft, dat men de hand in eigen boezem moet steken en erkennen: Ook wij hebben schuld.

En dan is ook de tijd gekomen om iets te doen! En vlug.

Laat varen Uw lijdzaamheid; laat