ONS KINDERBLAADJE

een hoekje. Ze sloeg haar arm om haar hals en zei: „Ik dacht er niet bij toen ik zei dat ik net was als die kinderen. Mijn ouders zijn al lang geleden gestorven, maar ik hoef tenminste niet in angst te zitten dat ze gewond zijn dat is nog veel erger. En ik heb nou u toch!"

Toen gaf tante Gi*eet haar een zoen die klapte en fluisterde: „En ik houd een heleboel van je Elsje en tante Jo ook en dat zullen we nooit vergeten hoor!"

„Wij gaan kleuren''

Je ofe

ItnOol afijS

wel eeV» aewoon

5 oolpoflooci, H*ar 2-i^n fona&lje. roocl,

G*'2el da.*

Of) aardig

kleedje oLo,i

LM /ii l< ' . . A . ■

"•&r ,'rnoujc I I . L .

wc di o*~ ei c

K"«n je ooA1

ee* poes t-e-fcene*? r

# i *

(P***

srrefc

v2^

„POESJE SLAAPT.

Onze grijze poes, Minetje,

Ligt te slapen in haar bedje, Bij de heerlijk, warme haard. Op d'r pootjes rust haar snuitje, Soms dan geeft zij een geluidje, Of ze slaat eens met haar staart.

Zou ze in haar warme bedje, Dromen van een aardig pretje, Van een heel groot poesen-feest? Van veel melk en lekker eten...? 'k Zou zo graag eens willen weten, Waarvan droomt toch wel zo'n

[beest? NICO SPLINTER.

o>

Het verhaaltje van 4 Januari j.I. „Driekoningen» is van G. A. ten Braak—Huizinga. Deze naam werd bij ongeluk niet vermeld.

nnm tn x- •

FRTI • Tr .if»r ^ l'AR,SCUE ™°, W" VAN 18 JANUARI 193». No. 1217. DERTIOnTE JAARGANG >n. 1098 VAN „ONS KINDERBLAADJF" VFRsrniivr

ELKE WOENSDAG. RED.-ADRES: FRANS VAN MIERISSTRAAT 1081, AMSTERDAM.

Het Kinderhuis aan zee

Tante Greet vertelt

DOOR NINA ROLAND.

Wiesje was de eerste, die het merkte. Het was 's middags na het eten en ze zaten allemaal gezellig bij elkaar. De jongens waren bezig ^lehf8e^1 kfulswoord-Puzzle en in de hoek van de kamer, waar de tafel aicnt bij het raam geschoven was, schreeuwden ze luidruchtig de gevonden woorden uit.

Maar Wiesje moest telkens naar tante Greet kijken. Er was iets met haar Dat kon je zo wel zien. Ze stootte Els aan en vertelde fluisterend dat er vast iets niet in orde was met tante Greet. Els schrok

op. Wat zou er zijn? — ,,lk kan het toch niet vragen?" , Nee "

vond Wiesje aarzelend, „dat is zo gek, hè? Maar ze hééft vast'iets H

— „Misschien weet tante Jo wel wat het is "

Maar geen van beiden kon de moed vinden om tante Jo te vragen wat tante Greet scheelde. Het werd te donker om zelfs bij het raam iets te zien en daarom kwamen de jongens naar Wiesje en Els toe die naast elkaar hun fluisterend gesprek voortzetten. De kruiswoordpuzzle was af en dan was er ook niets geen aardigheid meer aan. Mientje ging dicht bij tante Greet staan en vleide: „Toe tante Greet

vertelt u eens wat " - „O", dacht Elsje, „dat doet tante toch

niet. ... nu niet " Wies zei opeens: „Dat moet je nu niet vragen

Mientje nu kan tante niet vertellen".

Ze schrok er zelf van dat ze dat zo ineens zei, maar ze had er al