ONS KINDERBLAADJE

zo gebeurde het, dat het kleine plantje, dat daar in het binnenste van ieder bolletje lag te sluimeren, spoedig ontwaakte. En al die plantjes begonnen te groeien. Zij werden al groter en groter. Zelfs zo groot, dat de ruimte binnen te klein werd. Daarom sprongen de bolletjes open en een kle n neusje stak zich door de opening naar buiten.

De grond rondom het berkje was door het vele water der tranen ze r weok geworden. Daardoor konden de groene puntjes snel naar 01; hoog groeien en al heel gauw staken ze boven de aarde uit.

„Nooit zal ik zo'n grote sterke zilverberk worden, als die daar in gi dse tuin. Ik heb immers geen kracht om in al die stormen te kunnen blijven staan, ik hier alleen tussen de kleine sprietjes. Och, kon ik toch maar doodgaan!"

Zo tobde en zo dacht het jonge zilverberkje.

Terwijl die akelige donkere gedachten door het berkenkruintje speelden, hadden de grassprietjes de kleine groene puntjes boven de aarde ontdekt. Zij lachten van plezier. O, hoe hoopten zij, dat, wanneer de sneeuwklokjes en de crocusjes met hun frisse kleuren het gras zouden sieren, het berkje zijn verdriet zou vergeten en zich zou verheugen in de eerste voorjaarsbloempjes.

In een nacht, juist toen het berkje even ophield met schreien, klonken heldere klokkeklankjes door de nachtelijke stilte.

„Wat een lieflijk geluid," dacht het boompje en probeerde zich zover mogelijk voorover te buigen om beter te kunnen luisteren. Nauwelijks verbrak het daglicht de duisternis van de nacht, of de kleine zilverberk keek nieuwsgierig naar beneden. En jawel hoor, daar stonden de witte klokjes rondom zijn ranke voet!

„Wie zijn jullie en vanwaar zijn jullie zo plotseling gekomen" vroeg het berkje.

„Wij zijn de sneeuwklokjes," antwoordde een der witte bloempjes met een zilver stemmetje.' „Wij komen vanuit de donkere aarde en hebben de lente mogen inluiden. Onze groene puntjes waren al een poosje hier, maar die kont gij niet zien, omdat gij zo verdrietig waart."

Verbaasd keek het berkje over het grote veld en warempel, nü zag het van alles staan, al die witte klokjes en de kleine gele en groene puntjes van de crocusjes tussen de blijde grassprietjes. Het boompje had steeds aan eigen leed gedacht en daardoor niets bemerkt van alles, wat er om hem heen gebeurd was. Wat had het berkje een spijt, dat het alles niet eerder had gezien! Het boog zich naar alle kanten en knikte met zijn kruintje naar de bloempjes, de sprietjes en de kleine puntjes.

Dankbaar waren de sneeuwklokjes geweest, omdat ze in die koude nacht de lente hadden mogen inluiden.

„Dappere, kleine bloempjes, trouwe sprietjes!", riep het berkje met trillende stem. „Om dapper en trouw te zijn, daar is geen kracht voor nodig. Dat hebt gij mij getoond!"

Als de stilte van de nacht gekomen is, tuurt het boompje nog even over het door de maan verlichtte veld, waar de grassprietjes dommelend heen en weder wiegen en de gesloten klokjes rusten op hun broze steeltjes. ^

„Na regen komt immers zonneschijn!", fluisterde het berkje heel heel zachtjes. '

h?t tranen van vreugde, die in de grote, grijze berkenogen komen. Heel even maar, — dan sluiten zich de ogen en het zilverDerkje slaapt en droomt van de lente die komen gaat.

TORt" VÉ* V&C VROUW» VAN ,5 MAART 19:». No. ,225.

ELKE WOENSDAG. RÈ^A^EsV^K

VAN HANNEMAN"

HET HONDJE

Door J. VISSER—BAKKER.

De winter was nu weer voorbij. Zomaar vanzelf was het mooie weer geKomen. Het zonnetje scheen zo lekker warm in de kamer, net op

^f.non®ma.n z'n ftoeL En de oude wilg naast de houten stoep aan de wateikant zat stampvol met glanzende zilverwitte kat, iPS O Hic* T7r\nH

nut? aatjes, u, cue vona Hanneman zo mooi! Doeke had er een paar voor hem afgesneden, die stonden nu in een flesje bij hem in de vensterbank. Wat zacht en glad waren ze, en nu ze in de kamer stonden, kwamen er ook nog fijne lichtgroene blaadjes aan de takjes.

Het gras had vol sneeuwklokjes geI staan, in hoopjes bij elkaar. Wat waren Hanneman en Doeke blij beweest, toen de eerste hun kopjes weer uit 't gras omhoog staken!

Maar nu waren de

, ivxaai nu waren ue

meesten al weer verdwenen, in de grond weggekropen, dacht Hanneman, want t volgend jaar kwamen ze weer uit de grond te voorschijn Nu was op sommige plekken het gras geel gekleurd van speenkruid' oxe fijne heldere sterretjes. Verleden week had Doeke er nog maar een'

stuk of drie kunnen vinden en ze Hanneman in een flesje gebracht En nu? Het gras stond vol. J georaent.

Hanneman was zo blij, nu hij weer bloemen zag. Nu kwam gauw

vprtpiw? "anTman h®b,ben we in de vorlge jaargang met St. Nicolaasdag horen ™ll met loPen. zn beentjes zijn lam. Hij woont met Mem (ziin moeder), Pake (zijn grootvader) en Doeke (zijn grotere broer). Zijn vader was schipper en is op een nacht ver van huis verdronken. (Red.)