VERMAKELIJKHEIDSRUBRIEK

Verhaal uit de wildernis

Er was eens 'n Man, die ging wonen op 'n eiland, dat Europa heette. Daar waren veel dieren, wilde en tamme. Hij gaf elk van hen 'n stuk pachtgrond, en als ze nog voedsel er bij nodig hadden, dan gaf hij 't hun ook. Het eiland bloeide; men vocht er niet en men was er niet bang voor elkaar.

Wanneer de kleine dieren hem ongehoorzaam waren, dan strafte de Man hen. Maar de tijd kwam, dat sommige van de grote beesten lastig werden, en toen kon hij die geen baas. In plaats dat de andere dieren hem hielpen, deden ze, of ze niets zagen, met het gevolg, dat de Man uit het eiland verdreven werd. De Man z'n naam was Genève.

De grote dieren zeiden toen: „Blij toe.' Nu zijn we vrij om te doen. wat wij goed vinden". De kleine dieren beefden en zeiden niets.

Op een dag slenterde Johnny Buil, het zware karrepaard langs het hol van den tijger, toen hij voor 't eerst opmerkte, dat het jong, Adolf, opgegroeid was tot een flinke, sterke

tijger. „Goeie morgen, Adolf, Je ziet er goed uit vandaag. Waar is je oude vader?" „De Man heeft

z'n geestkracht gebroken, door hem in deze kooi te houden. Hij werd oud en was

niets meer waard, daarom at ik hem op. Ik heb m'n broertje

ook opgegeten",

zei Adólf. „Maar dit hol is te klein voor mij, en waarom zou ik opgesloten zitten, terwijl de andere dieren allemaal vrij rondlopen? Ik zal gauw sterk genoeg zijn om die voorste slagboom stuk te breken."

„O, doe dat niet, vriend Adolf", zei Johnny Buil haastig, want hij wist, dat tijgers veel van paardevlees houden en hij verlangde volstrekt niet, dat Adolf op zijn jachtgrond zou komen rondsluipen.

„Als je dat niet wilt, beste Johnny Buil, och, wees dan zo vriendelijk om die afscheiding weg te trappen, die mij scheidt

van het stukje grond van Checko, het kalf. De Man vergiste zich, toen hij die

afscheiding maakte, hij zette ze te ver déze kant uit. Als het

U/'

staketsel wat achteruit gaat, dan word

ik vegetariër en zal dan hier tot het eind van mijn dagen gelukkig en tevreden leven."

Toen ging Johnny Buil in de kooi van den Tijger en trapte met z'n grote hoeven de omheining stuk. Met 'n gelukkig gevoel ging hij weg, want hij dacht: „ik heb den Tijger tevreden gesteld, door een beroep te doen op zijn goede eigenschappen".

Maar heel gauw kwamen de andere dieren aanlopen: „O, Johnny Buil, wat heb je gedaan? Je hebt den Tijger op ons losgelaten."

„Weest maar niet bang. Hij is vegetariër geworden. Hij heeft 't me zelf gezegd."

„Maar kijk nu toch eens, Johnny! Kijk naar den armen Checko, het kalf. De Tijger bijt, als hij honger heeft, elke keer een stuk uit z'n lijf."

„Hoor eens", zei Johnny, „daar kijk ik niet naar. Ik houd van vrede. Maar ik wil Checko wel wat verband geven voor zijn wonden en hein gelukwensen met zijn gemeenschapsgevoel."

„Maar hoor eens, Johnny Buil. De Tijger vertelt aan iedereen, dat je dom bent en lui en dat je kleine dieren levend in je stallen verbrandt."

Johnny was toen wel 'n beetje beledigd, maar hij zei alleen: „Daar kan ik niet naar luisteren, ik geloof in vrede."

„Maar wat zal er nu met ons gebeuren?" jammerden de dieren. „Waarom lieten we Genève weggaan? Zijn manieren waren wijs en goed; toen waren we nooit bang."

„Schept weer moed, vrienden", zei Johnny Buil. „Jullie bent toch nog niet opgegeten, en ik vind, dat jullie mij toch wel dankbaar moogt zijn."

„Maar, Johnny Buil, hoe zal dit alles eindigen?"

Jk kijk nooit naar de toekomst", zei Johnny, „een karrepaard ploetert overal doorheen. En dan, ik zoek altijd de vrede."

Spoedig daarop kwam de tijding, dat de Tijger aan het twisten was met de Poolse kat.

„Als Tijger Adolf de Poolse kat in z'n hol zal hebben gesleept, dan is hij vlak bij de jachtvelden van Ivanovitch de Beer. Wat ben je

dan van plan te

doen, Johnny Buil?", vroegen de dieren.

„Ivanovitch? Ik ken niemand van die naam", zei Johnny koel.

„En als ik er iéts aan wilde doen, dan zou ik het humeur van den Tijger maar bederven. Heb ik niet mijn deel gedaan? Was ik 't niet, die de afscheiding tussen hem en Checko wegtrapte? Misschien was het een vergissing, maar ik zou het weer doen, als 't nog eens voor¬

:yy>

kwam. Ik ben een voorstander van de vrede."

Maar Johnny Buil verwijderde zich toch met een beetje onrustig gevoel. Zijn gladharige flanken trilden zenuwachtig. Kon hij er werkelijk zeker van zijn, dat de Tijger liever vlees van een beer lustte dan vlees van een paard ?"

MARGARET SHARP.

TONEEL

Onze Stad, toneelspel door Thornton Wilder. „Het Nederlands Toneel". Directeur: Cor van der Lugt Melsert.

Gisterenavond de première van „Onze Stad". „Onze Stad", dat is uw stad en mijn stad, dat is elks woonplaats, dat is de aarde, dat is ons leven. Want, al wordt een Amerikaans stadje beschreven, de bedoeling is duidelijk.

Décors zijn er weinig of niet: de „toneelmeester", die alles aan het publiek verklaart, wijst kerken en raadhuis, winkels, scholen en huizen voor ons aan op een toneel, dat niets daarvan bevat. Zo goed als alles wordt aan onze verbeelding overgelaten, en evenals in sommige Chinese stukken — b.v. in „De gele Mantel" — doen de optredende personen, als was alles aanwezig.

In „Onze stad" zien wij mannen aan het werk — een arts, die van een bevalling thuis komt, 'n j ournalist van z'n krantenbureau. En vooral zien wij hun vrouwen met hun denkbeeldige huishoudelijk werk, elke dag hetzelfde: 's morgens vroeg kachel aanmaken"l), koffiezetten, brood snijden, de kinderen roepen en vermanen, haar man verzorgen. Zowel dat alles in het éne huis als in het andere. De kinderen zelf doen ook als alle kinderen. Als zij opgroeien maken wij het huwelijk mee van George en Emily, zoals er altijd liefde was en huwelijken, en vreugde, en ook zorg bij de ouders der jongelieden. Altijd, altijd zegt in wijze philosofie de uitlegger! Zo zijn mensen, zo waren mensen. Het derde bedrijf geeft dan het laatste gebeuren van het leven: de dood. De scène op het kerkhof, dat men zich moet verbeelden, (o.i. niet de sterkste van dit zeker heel merkwaardige stuk). Wij vernemen, dat er bomen zijn en vogels, en wij horen de regen vallen op de grafstenen, waarvan bezoekers de namen aflezen. Maar wij zien de doden links van het toneel zitten, stil en strak; één plaats is ledig — de jonge vrouw Emily, vroeg gestorven, zal ze dadelijk innemen. Rechts zien wij dan haar begrafenis, aangeduid door in 't zwart geklede mannen en vrouwen, die met druipende paraplu's om de groeve staan. De gestorven Emily zelf verschijnt dan, los van die begrafenis, die kalm verloopt, en spreekt van haar te-

1) Het stuk heet te spelen in 1901, 1904 en 1913.