De tocht van

Uit het

Frans

vertaald

AMBA DIOUF

DOOR JÉROME EN JEAN THARAUD

Het vorige: In het Afrikaanse dorp Niömi (Franse kolonie) Komt in 1914 het bericht, dat de Blanken ondei elkaar oorlog ziin gaan voeren. Grote verbazing onder de negers. Samba Diouf vertelt, dat hij een kudde vee van z'n oom heeft geërfd en dat bi.i deze nu gaat halen. Voor hij vertrekt bezoekt hij Yamina Sedi, het meisje, waarvan hij houdt. Diouf maakt op z'n reis kennis met andere negerstammen, o.a. met de bewoners van Karantaba. Ondertussen wordt overal bekend gemaakt dat elk dorp 10 jonge mannen voor de oorlog moet leveren Samba wordt, gedwongen door de stam van Karantaba. om mee te gaan Zij komen in Frankrijk en gaan naar de loopgraven. Samba wordt gewond en daarna verpleegd in het hospitaal te Marseille; hij herstelt, al werd zijn linkerarm afgezet. Gedecoreerd en met pensioen gaat hij terüg om zijn kudde te halen.

No. 30

Maar aan hen, die hem naar Diouf uit Niömi en naar de kudde vroegen, antwoordde hij:

„God behoede hem. De dag, dat hij terugkomt om de kudde, zal hij die vergroot vinden. En ik hoop, dat die dag niet ver af zal zijn."

Onderwijl zond hij dam aens «'n enen zoon dan weer den anderen naar PortugeesGuinea, soms om van Samba's kudde een jonge koe te verkopen, soms een stier, soms een os. En de volgende morgen bij het gesprek onder de bomen, klaagde hij, dat een leeuw of een hyena een van de beesten had opgegeten en om dit te bewijzen, liet hij dan een staart zien.

— Je kans op geluk stijgt, Amadou! antwoordde z'n dorpsgenoten, want het ongeluk, dat voor je huis bestemd is, heeft zich gelukkig naar den vreemdeling gekeerd. Waarachtig, je treft het!

— Maar 's avonds, in de hutten, zeiden zij zo ernstig mogelijk, maar zonder elkaar aan te zien:

— Neen, Amadou heeft geen geluk! Hst gaat slecht met verscheidene van zijn beesten. Natuurlijk zijn ze niet allemaal vaa hem, hij heeft geen geluk!

— Neen, Amadou heeft geen geluk! Ziekte en wilde dieren laten zijn kudde niet met rust. Als de man uit het land van Niömi niet spoedig de erfenis van den broer zijner moeder komt halen, zal hij alleen maar koeien en ossen vinden, die niets meer waard zijn.

— Hij zal ook staarten vinden van jongs koeien en kalfjes, die door leeuwen en hyena's zijn opgegeten! voegde een er zonder te lachen bij.

Zo sprak men in het dorp en het ongeluk scheen de beesten van den overleden Baba Diola te vervolgen, toen op een dag bij het

ondergaan der zon een kind buiten adem bij Amadou aan kwam.

— Bezit u de vrede? vroeg het kind.

— Alleen maar vrede. Wat wil je?

— Een vreemdeling vraagt u te spreken, en hij draagt de kleren van het Gouvernement.

— Laat hem komen! antwoordde Amadou, met een onaangenaam voorgevoel.

Daar trad zijn hut binnen een grote man, gekleed in een wollen costuum, glimmend; als had men het met hars gestreken, een muts van dezelfde kleur, medailles op de

met de Blanken, en op een dag zal ik zeker horén, dat je opperhoofd bent geworden van een groot dorp, misschien zelfs van de provincie!

— Ik heb dat alles in 't geheel niet gewenst! antwoordde Samba bescheiden. Wat er met mij gebeurd is, dat is gebeurd! Maar ik zou liever gewild hebben, dat die slechte mannen, welke te Karantaba wonen, mij niet verraderlijk hadden behandeld, toen ik bij hen uitrustte op mijn reis naar je land om mijn erfenis te halen.

— Wat zeg je daar, mijn vriend! Ik heb wel gehoord, dat die honden uit Karantaba. een man, die niet tot hun stam hoorde, naar de oorlog van de Blanken hebben gestuurd. Maar op mijn woord, ik zou nooit geloofd hebben, dat jij dat was!

— Ik was 't, en ik zal 't tot mijn dood niet vergeten!

— Bij de naam van mijn moeder! Zij hebben iets gedaan, wat verboden is! riep Amadou weer, terwijl hij z'n blik hoe langer hos meer afwendde. Die Mandingen zijn geen mensen. Mooi praten kunnen zij, maar inwendig zijn ze zwart! Zij zouden hun vader en moeder verkopen om er voordeel van to trekken. Zelfs om een ei maken zij twist en

Samba Diouf komt zijn kudde halen.

borst en schoenen, waarvan de zolen met genoeg ijzer waren beslagen om er een grnot aantal lansen van te maken.

— Diouf, zoon van Diouf en van de zuster van den overleden Baba Diola! zei de vreemdeling na de gewone begroetingen.

— Ik dank God, die je hier brengt! zei op zijn beurt Amadou Si en hij drukte hem hartelijk de hand. Wij verwachten je reeds drie regentijden. Wat heeft je toch verhinderd om je erfenis te komen halen?

— Niets anders dan de oorlog van de Blanken.

— Heeft die oorlog dan zo lang geduurd?

— Die is nog niet geëindigd. Maar zij hebben mij een arm afgenomen, daarom is de oorlog voor mij wel uit.

— Ik zie het, zei Amadou. De Blanken hebben je arm weggenomen, maar je komt overladen met eerbewijzen terug! voegde hij er bij, en hij betastte de medailles, die Diouf op z'n borst droeg. Je bent nu overal gelijk

zij vervelen hun rechters met hun eeuwige verhalen over diefstallen en echtscheidingen. Zij kiezen hun vrouwen ook niet, zij worden voor hen bestemd, als ze nog in de moederschoot zijn: daarom zijn ze zo lelijk en hebben zij zulke onregelmatige, zwarte tanden, precies verrot hout.

— Je kent ze precies! antwoordde Samba. En als de commandant hen ook zo goed gekend had, dan zou hij hun woorden niet. geloofd hebben.

— Het zijn lui, die nergens goed voor zijn! vervolgde Amadou op dezelfde verontwaardigde toon, blij, dat hij een onderwerp van gesprek gevonden had, dat zijn gast aangenaam was en dat voor het ogenblik uit zijn geest de ossen en kalfjes verbande, die Samba van hem kwam opeisen. Zij leven evenals zij eten, en wanneer zij moeten betalen, zijn ze altijd vergeten hoeveel ze hebben geleend.

(Wordt vervolgd.)