ONS KINDERBLAADJE

Laat je haren naar beneden vallen."

Toen liet Rapunzel haar haarvlechten naar beneden vallen en de tovenares klom naar boven. Toen de koningszoon dat gezien had, sprak hij: „nu zie ik met wat voor ladder je naar boven kunt klimmen — ik wil ook mijn geluk eens beproeven." En de volgende dag, toen het donker begon te worden, ging hij naar de toren en riep:

„Rapunzel, Rapunzel,

Laat je haren naar beneden vallen."

Dadelijk vielen de haarvlechten naar beneden en de koningszoon klom er langs naar boven.

O! wat schrok Rapunzel, toen ze daar een man voor zich zag staan. Doch de koningszoon begon vriendelijk met haar te spreken; hij vertelde, dat haar gezang hem dag en nacht in de oren had geklonken en dat hij geen rust zou kunnen vinden voordat hij haar gezien had. Toen was Rapunzel niet bang meer voor hem en toen hij haar vroeg of ze wel met hem zou willen trouwen en ze zag, dat hij jong en mooi was, dacht ze: hij zal toch meer van mij houden dan de oude tovervrouw Cotel. Daarop zei ze „ja" en ze legde haar hand in de zijne.

Ze zei: „ik zou graag met je mee willen gaan, maar ik weet niet hoe ik naar beneden kan komen. Weet je wat je doen moest? Telkens als je hier bij me komt, breng je een streng zijde mee, daarvan zal ik' een ladder vlechten en als die klaar is, klauter ik omlaag en dan neem je mij mee op je paard."

Ze spraken af, dat hij elke avond bij haar zou komen, net zo lang tot de ladder klaar zou zijn. Hij zou 's avonds komen, want de oude vrouw kwam altijd overdag.

De oude tovenares merkte niets van de bezoeken van den koningszoon, tot eens op een dag Rapunzel zich versprak en vroeg: „Zegt u mij toch eens, vrouw Cotel, hoe het toch komt, dat u zoveel zwaarder bent om op te trekken dan de koningszoon, die is in een oogwenk bij mij boven."

„Ach, jij ondeugend kind, wat móet ik van je horen! Ik dacht, dat ik je van de wereld afgezonderd heb en nu heb je me toch bedrogen."

In haar boosheid nam ze de mooie haren van Rapunzel, wond ze een paar maal om haar linkerhand, pakte de schaar met de rechterhand en knip-knap waren ze al afgeknipt en daar lagen de prachtige vlechten op de grond. En ze was zo medogenloos, de oude tovenares: ze stuurde de arme Rapunzel in een woeste, eenzame streek, waar ze in grote ellende moest leven.

Dezelfde dag, dat ze Rapunzel verstoten had, kwam de koningszoon 's avonds en hij riep als gewoonlijk:

„Rapunzel, Rapunzel,

Laat je haren naar beneden vallen."

De oude vrouw liet de vlechten naar beneden hangen en de koningszoon klom naar boven. Ach! hij vond er niet z'n lieve Rapunzel, maar de tovervrouw, die hem met kwade ogen aanzag.

„Ha!" riep ze honend, „je wilt je lieve Rapunzel halen, maar de vogel is gevlogen. Ze is niet meer hier en ze zingt niet meer; de kat heeft haar gehaald en die zal jou ook nog je ogen uitkrabben. Voor jou is Rapunzel verdwenen; je zult haar nooit meer zien."

De koningszoon raakte buiten zichzelf van verdriet; in zijn wanhoop sprong hij uit de toren; hij bracht er het leven nog af, doch de dorens van de struiken, waarin hij terecht kwam, staken hem de ogen uit.

ONS KINDERBLAAD.TK

Nu dwaalde hij blind in het bos rond; at alleen wortels en bessen en deed niets anders dan schreien en jammeren om het verlies van zijn lieve Rapunzel."

Ademloos hadden ze weer zitten kijken en luisteren. Hoe zou het aflopen? Ze waren zó nieuwsgierig of de koningszoon die lieve Rapunzel nog zou kunnen vinden.

Daar begonnen ze alweer, nu met de eenzame, donkere landstreek als achtergrond.

„Zo leefde de arme koningszoon in ellende verder, tot hij tenslotte in dezelfde woestenij belandde, waar Rapunzel leefde.

Hoor! Was dat niet een bekende stem, die hij daar hoorde?

Och! was dat geen bekend gelaat, dat zij daar zag?

En toen hij naderbij kwam, herkende Rapunzel hem! Ze viel om zijn hals, zo gelukkig was zij en ze schreide. En toen — toen vielen er twee tranen op zijn ogen — en hij kon opeens weer zo helder zien als vroeger. Hoe blij waren ze beiden!"

Even gingen de gordijntjes dicht; toen weer open; nu met de rozenversiering als achtergrond.

„Daarop nam hij haar bij de hand en voerde haar mee naar zijn rijk, waar grote vreugde heerste toen hij weer terug kwam. In zijn paleis werd een groot feest gevierd en nog heel, heel lang ieefden ze gelukkig samen."

Toen gingen de gordijntjes voor de laatste maal dicht — een heel lang klappen, klappen voor het mooie spel — en toen was het jammengenoeg uit.