ONS KINDERBLAADJE

heel erg. En Goudglans wou helemaal niet vertellen hoe het gekomen was. Maar toen kwam de elvenkoningin er bij te pas en toen moest ze het wel vertellen.

„Hoe ben je aan die lelijke zwarte pruik gekomen?" vroeg de elvenkoningin streng.

„O", snikte Goudglans, „ik heb Grauwbaard aan zijn lange baard getrokken en gezegd, dat hij de lelijkste kabouter uit kabouterland was. Toen werd Grauwbaard zó boos, dat hij een flesje met zwart water over mijn hoofd goot, en zei: „Nu zul jij voor straf voor je geplaag in het vervolg het lelijkste elfje van elvenland zijn."

„Ja", knikte de elvenkoningin, „dat komt er nu van. Je verdient, dat je voorgoed uit elvenland weggejaagd wordt, want ik heb je het plagen dikwijls genoeg verboden. Een elfje behoort alleen maar goed en lief te zijn. Maar omdat ik medelijden met je heb, beloof ik je, dat je terug mag komen zodra je je eigen haar weer terug hebt."

Diep bedroefd ging Elfje Ragebol weg.Wat had ze spijt! Ze waste haar haar wel drie keer in de beek, maar het hielp niets. Het haar werd er nog lelijker van en ze schrok, toen ze haarzelf in de beek zag. Wat was ze nu lelijk geworden! Wat moest ze beginnen? Zou ze Grauwbaard vragen of hij haar vergeven wilde en haar weer haar blonde krullen teruggeven? Misschien deed hij het wel als hij zag, dat ze echt spijt had. Vlug liep ze naar Grauwbaard's huisje en tikte op de deur.

„Binnen!" riep Grauwbaard. En toen hij het elfje zag, zei hij spottend: „Dag Elfje Ragebol, hoe bevalt je deze nieuwe pruik?"

„Och lieve Grauwbaard, geef mij toch mijn krullen terug", klaagde ze, „ik beloof je, dat ik je nooit weer plagen zal!"

„Zo, meen je dat", gaf Grauwbaard ten antwoord. „Nu, dat zal ik dan maar geloven. Maar je moet niet denken, dat ik je ze zo maar terug geef, je moet er wat voor doen."

„Wat dan?" vroeg Ragebol nieuwsgierig.

„Je moet drie maanden bij mij in dienst komen, voor mij koken, mijn huisje schoonhouden, ja, alles doen wat ik zeg."

Het elfje schrok. „Het huis schoonhouden van Grauwbaard, dat akelige hol!" dacht ze. En dan te moeten koken. Wie weet wat voor griezelige dingen ze zou moeten klaarmaken, want rozenblaadjes en wilde bessen, elveneten, zou Grauwbaard wel niet lusten. Nee, dat was onmogelijk, dat kon ze niet doen! Maar toen dacht ze weer aan haar mooie blonde krullen en wat nog erger was, dat ze nooit weer in elvenland mocht terugkomen. O, dat hield ze niet uit.

„Goed", antwoordde ze, „ik zal het doen."

Nu kwam er een moeilijke tijd voor het elfje. Ze moest hard werken voor Grauwbaard, maar hij was goed en vriendelijk voor haar. De kabouter zocht paddestoelen en eikels. Die moest Ragebol, want zo noemde hij haar altijd, voor hem koken. Maar voor het elfje bracht hij wilde bessen en honig mee. En ook had hij een zacht bedje van lindebladeren voor haar gemaakt. Maar de drie maanden duurden o zo lang. Dikwijls schreide het elfje, maar ze zorgde wel, dat Grauwbaard het niet zag, hij dreigde dan, dat ze nooit weer naar elvenland terug zou mogen, als ze niet dadelijk ophield. Zo hield ze moedig vol en eindelijk waren de drie maanden voorbij. Maar toen het elfje die morgen wakker werd was Grauwbaard nergens te vinden.

„Grauwbaard! Grauwbaard, kom toch gauw!" riep Ragebol. „De tijd is om, doe nu gauw wat je mij beloofd hebt!"

ONS KrNDERBLAADJE

Maar Grauwbaard kwam niet, hoe ze ook riep. En anders kwam hij altijd dadelijk al was hij nog zo ver weg, als Ragebol maar even riep. „Hij komt niet, hij komt niet", klaagde het elfje. „Altijd, altijd zal ik elfje Ragebol moeten blijven!" Toen schreide ze als ze nog nooit gedaan had, dat er een vijvertje van haar tranen ontstond. Toen ze daarin voorover boog en haar spiegelbeeld zag, hield ze plotseling op met schreien, want wat was dat? Zag ze wel goed? Wie ze daar in het vijvertje weerspiegeld zag, was niet elfje Ragebol maar elfje Goudglans! Was het dan toch waar? Was ze dan werkelijk weer elfje Goudglans geworden? Wat was ze blij, ze danste in 't rond en riep en zong: „Wat heerlijk Grauwbaard, dat je toch woord hebt gehouden, dank je wel hoor!"

Nu stond Grauwbaard opeens voor haar. Hij lachte en zei: „Nu ben je weer elfje Goudglans, maar zorg nu dat je het blijft. Ga nu maar

gauw naar elvenland terug, maar denk er om "

Goudglans verstond niet wat de kabouter nog verder zei, want ze was al ver weg. In een wip was ze in Elvenland. Wat waren ze allemaal blij. De elvenkoningin gaf een groot feest ter ere van Goudglans. En ze waren allemaal zo vrolijk, dat alle vogels begonnen te zingen.

Goudglans was weer het mooiste elfje van elvenland en wat ze zelf nog heerlijker vond, was, dat ze later ook het liefste elfje genoemd werd, want plagen deed ze nooit weer.

HET VERSTOORDE HUISHOUDEN

In mijn vensterbank staat een bloempot met een geranium en daar de pot te veel aarde had, zodat ik de plant moeilijk water kon geven, gooide ik er op zekere dag wat aarde uit. Dat is nu geen feit, dat de moeite waard zou zijn om te vermelden, als er bij dat weggooien nu juist niet wat bijzonders was gebeurd. Er bleken n.1. mieren in die aarde te zitten, en toevallig had ik juist een boek over mieren gelezen. Nu keek ik dus veel zorgvuldiger toe, dan ik gedaan zou hebben vóór het lezen van het boek. En jawel hoor, daar zag ik ze al slepen met hun larven, ik had hun huishouding geheel in de war gestuurd en voelde me verplicht, om er weer orde in te brengen.

In het boek, dat me zo geboeid had, staat een afbeelding van een kunstnest, gemaakt van gips. Het is een dikke gipsplaat, waarin kamertjes en gangen zijn gebeiteld, juist, zoals een mierennest in de natuur onder de grond er uitziet. Over die gipsplaat wordt een glasruit gelegd, zodat men het mierenleven kan bewonderen, zonder dat de dieren er zelf last van ondervinden. Ik maakte zo'n nest en stopte het verstoorde huishouden er in. Dat was een hele toer, maar dat

lukte op deze wijze:

in het kunstnest is een gaatje, waarin een glazen buisje steekt, dat buisje staat weer in verbinding met een bloempotje, waarin opzij een gat was gemaakt. In dat bloempotje deed ik mijn mieren, gauw ecu glasplaat daar bovenop en de familie kon gaan wandelen. Mieren houden niet van licht, het nest had ik met een donkere doek afgedekt en na een korte tijd was het bloempotje leeg en waren dc mieren met hun kostbare larven door het buisje naar het donkeic nest verhuisd. Het nest moet steeds vochtig gehouden worden en