van 90 cm. breedte voor voering nodig.

Het bijzondere van deze mantel is, dat de onderkraag aan rug- en voorpand geknipt is. Deze behoeft dus niet meer aangezet te worden.

Men rijgt eerst de gehele mantel in elkaar, alle dwarstekens op bovenw., taillew., en heupw. moeten op elkaar uitkomen. Men past of alles op z'n plaats zit en goed van wijdte is, brengt zo nodig veranderingen aan en werkt rugen voorpand af voordat men ze aan elkaar zet. Al de pandnaden worden omgeregen en op een 4 cm. brede reep stof, breed opgestikt. In het voorpand wordt vanaf punt 44 inplaats van een smalle reep stof de klokbaan ondergelegd en

de panden hierop doorgestikt. Men verkrijgt het mooiste werk door alle naden naar één richting te stikken, dus alles van boven naar beneden of andersom. Achter het voorpand legt men een reep soepele tussenvoering, zet deze luchtig vast met de piqueersteek en passepoileert de knoopsgaten. Nu stikt men de schouder- en zijnaden. De schoudernaden moeten in de hoek bij de hals tot het stiksel ingeknipt worden. De onderkraag wordt met tussenvoering bewerkt en zo nodig aan de buitenkant iets uitgezet.

De bovenkraag met aangeknipt belegstuk, die met m-achter langs de lengte van de -stof geknipt is, wordt eerst bij

de taille met een dwarsnaadje aangezet, daarna langs de gehele buitenkant aangestikt. De bovenkraag moet iets ruimer vallen dan de onderkraag, hierop moet ook met het hechten van het belegstuk tegen de binnenkant van de mantel gerekend worden.

Nu stikt men de voering in elkaar, hecht deze op de zijnaden en zet de afgewerkte mouwen in.

Deze zet men gewoon vloeiend in, of men stikt in, de kop de ruimte in een plooitje weg, de plaats hiervan is op het patroon aangegeven.

Met het inzetten van de mouw valt de naad ongeveer 7 cm. naar voren.

J. v. M.